Naast genoemde schapenteelt verbouwde men graan; in de mest komt n.l. naast hooi ook stro voor. Wij kunnen ons indenken dat de vrouwen wol sponnen en deze tot stoffen weefden, terwijl de mannen de dieren verzorgden en hun bezigheden op het land hadden. In de tweede helft van de lle eeuw moeten wij ons ook de bedijking van grote delen van het omringende gebied denken, terwijl Kloetinge in de 12e eeuw binnen de ring kwam te liggen, welke het gehele toenmalige Zuid-Beveland omvatte (Dekker Zuid-Beveland blz. 21). Toch was men nog niet geheel veilig voor overstromingen. In de 12e en of 13e eeuw is het gebied nogmaals overstroomd. De lage dijken, meest nog gelijkend op kaden, konden de aanhoudende vloeden niet keren, doch de hoger gelegen woningen kregen een aanzien, zoals door Smallegange is beschreven (Kroniek, blz. 315, waar hij Plinius citeert:) "Met een wijd instorten, door geduurige tijt-wisselingen van alle dagen "en nachten tweemael, koomt den opgeswollen Oceaen allesins geweldig "daar overstroomen, het eeuwigduurend geschil der saken van de "Natuur bedekkende; soo dat het twijffelachtig is, of men het selve voor 3 m vee n sk I eT-za n d gelaagd. zandige klei me t p I anten rest e n overspoelde k m est 19e e n 20eeeuw mest la ag na *16 00 KLOETINGE - profiel opril - oeververdediging van rijshout 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1975 | | pagina 20