II. Kwaad Hansken, een kleine gauwdief.
5 juni 1552. Eerste Pinksterdag in Goes.
De Maria Magdalenakerk is goed gevuld met gelovigen die de hoogmis
bijwonen. De mensen staan dicht opeen. Het valt dan ook niemand op
dat een kleine jongen vrijwel ongemerkt tussen de aanwezigen rond
scharrelt.
Dan ontstaat er in een zijbeuk enig rumoer. Een vrouw van gegoede
huize heeft bemerkt dat haar met zilveren knopjes bezette fluwelen
beurs niet meer aan haar gordel hangt. Omstaanders menen zich te
herinneren dat een kleine, wat haveloos geklede jongen zich een tijdje
vlak bij de vrouw heeft opgehouden. Men kijkt rond maar de vogel
blijkt gevlogen. Na de kerkdienst, terwijl de menigte zich weer over
het kerkhof naar huis spoedt, merkt een kerkganger de jongen op. Hij
zet een achtervolging in en rekent de belhamel in. De baljuw ontfermt
zich over de te gen spartelende jongen en zet hem in de gevangenis. Het
kost de baljuw in de komende weken veel moeite om de jongen tot een
bekentenis te krijgen. Eindelijk op dinsdag 12 juli is hij zover dat de
kleine beklaagde voor de vierschaar gebracht kan worden.
Als hij naar zijn naam gevraagd wordt zegt hij Hans te heten en een
broer te zijn van Jan de Hase. Hij zegt ongeveer elf jaar oud te zijn en
in Antwerpen te zijn geboren. Door zijn makkers wordt hij "quaet
Hansken" genoemd. Hij bekent dat hij de fluwelen beurs met zijn
mes van de gordel heeft losgesneden en er zich mee uit de voeten heeft
gemaakt. Hij vertelt verder dat hij de beurs met geld dat er in was in
de haven van Goes heeft gegooid. Dit wordt natuurlijk door de vier
schaar niet als zoete koek geslikt. Hij wordt streng aan de tand gevoeld.
Dan geeft hij toe de beurs met geld aan een van zijn makkers te hebben
gegeven. Snotterend vraagt hij dan vergiffenis.
De leden van de vierschaar trekken zich terug om zich te beraden welke
straf zij zullen geven.
Als zij terugkomen maken zij bekend dat zij gezien de jonge leeftijd van
de verdachte besloten hebben hem naar de "kaak": voor het stadhuis te
brengen en hem als voorbeeld voor alle aanwezigen te laten geselen.
Daarna zal Hansken voor het ondergaan van de zon uit de stad moeten
zijn en de volgende dag uit Zuid-Beveland. Hij mag niet terugkeren al
vorens er vijftig jaar en één dag verstreken zullen zijn.
Aldus gebeurt.
Zijn makkers blijven onvindbaar maar zullen waarschijnlijk Hansken
buiten de poorten van Goes hebben opgewacht om elders nieuwe schel
menstreken uit te halen.
Bronnen
Rechterlijk Archief Goes: Inv. Lasonder no. 1571 fol. 213
en
Rijks Archief Zeeland Rekeningen Fruin: inv. no. 551 fol. 4.
30