3. Basisveen Ontstaan. In het begin van het Holoceen trad een klimaatverbetering op, gepaard gaande met het afsmelten en terugtrekken van de aanwezige ijsmassa's en een verhoging van het zeeniveau. Deze verhoging veroor zaakte in het dekzandlandschap een stijging van de grondwaterstand, waardoor moerasgebieden ontstonden. De afgestorven planten werden in dit natte milieu min of meer geconserveerd. We vinden deze planten resten thans als een wat verweerd en sterk samengeperst veenlaagje op het dekzand (afb. 1). De Stichting voor Bodemkartering, Wageningen, onderzocht dit veen op de aanwezigheid van stuifmeelkorrels. Hieruit kunnen conclusies wor den getrokken over klimaat en ouderdom. Gevonden werden stuifmeel korrels van o.a. eik, berk, els, linde en hazelaar en voorts van gras- achtigen en ganzevoet en sporen van varens en mossen. De aanwezig heid van ganzevoet, een plant die zout water verdraagt, wijst op het nabijkomen van de zee in die tijd. Uit de boomsoorten en de onderlinge verhouding van de hoeveelheden stuifmeelkorrels kan worden afgeleid dat het veen in het Atlanticum (5500 - 3000 v. Chr.) is ontstaan. Deze datering komt overeen met de resultaten van de ouderdomsbepaling volgens de IM^-methode Een monster genomen uit de bovenste cen timeter van het veenlaagje bleek, volgens deze methode in 1959 bepaald 5970 90 jaar oud té'zijn. De bovenkant van dit veen is dus omstreeks 4000 v. Chr. gevormd. Aan de veenvorming kwam een einde, toen de zeespiegel zo snel steeg dat de veenvorming daarbij achterbleef. In Zeeland zijn in het landschap van het Basisveen geen sporen van menselijke bewoning aangetroffen. 4. Afzettingen van Calais Ontstaan. Door de steeds stijgende zeespiegel overstroomde het veen- landschap en werd het herschapen in een met geulen doorsneden slikken en schorrengebied, zoals we dit ook nu nog buitendijks aantreffen. Alles gebeurde echter op veel grotere schaal. Het gehele westen van ons land lag in die tijd gedurende een paar duizend jaar open voor de zee. Hierbij zijn in een aantal perioden grote hoeveelheden zand, zavel Deze bepaling berust op het voorkomen van de radioactieve isotoop van koolstof, 14q, die in kleine hoeveelheden in de lucht aanwezig is. De planten en bomen nemen dit op. Wanneer de vegetatie afsterft, bevat ze een optimale hoeveelheid 14c. Met een bepaalde snelheid gaat de 14^ hierna weer over in "gewone" koolstof, 12q. Door nu bijv. van veen het 14c-gehalte te meten en dit te vergelijken met de hoeveelheid die een recente plant bevat, kan men de absolute ouder dom berekenen. 34

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1975 | | pagina 36