Wij zagen reeds dat in 1616 een geheel nieuwe polder Borssele tot stand kwam met voor die tijd uitzonderlijk rechte wegen en een overzichtelij ke indeling, die ook vandaag nog bijzonder modern aandoet. We zagen ook dat de stad Goes hiertoe het initiatief nam door de schorren aan te kopen en ter bedijking uit te geven met uitzondering van 150 gemeten, welke zij voor zichzelf behield, benevens het recht op tienden, op gors- etting zo binnen als buitendijks (6), van bermen, buitengronden en aanwassen, niets uitgezonderd, alsook het recht van hoge, middelbare en lage jurisdictie en verder alle rechten en voordelen welke gewoonlijk aan het bezit van een heerlijkheid verbonden waren, onder meer het recht om uit een door de kopers-ingelanden voor te dragen drietal een dijkgraaf te kiezen en om evenzo gezworenen te kiezen uit door de inge landen op te maken dubbeltallen. De stad had over alles wat de watering betrof over het algemeen het oppertoezicht. Inmiddels waren er, vlak voor de aanvang der bedijkingswerkzaamheden, toch nog onvoorziene moeilijkheden gerezen tussen prins Maurits en de magistraat van Goes. De prins spande voor de Gecommitteerde Raden van de Staten van Zee land een proces aan tegen de stad Goes bewerende dat hij recht zou heb ben op de heerlijkheid van de baronie van Borssele met alle daartoe be horende rechten, krachtens twee op zijn naam gestelde schenkingsbrie ven uit 1597 en 1599. Wat was n.l. het geval (7): Doordat Anthonie de Lalaing, graaf van Hoogstraten, bij het begin van de opstand tegen Spanje lid van het Ver bond van Edelen was en prins Willem had geholpen bij diens tocht over de Maas waren diens goederen door Alva geconfisceerd, welke confis catie duurde tot de pacificatie van Gent, dus van 1568 - 1576. Gedurende die tijd hadden uiteraard geen leenverheffingen plaats. Daar echter ook na die tijd geen verheffingen plaats vonden oordeelden de Gecommit teerde Raden van de Staten van Zeeland, als hoogste leenhof, de goede ren vervallen aan de grafelijkheid en gaven deze opnieuw uit aan prins Maurits. De leden van het geslacht De Lalaing, graven en gravinnen van Hoog straten, die in het buitenland verbleven (volgens zeggen der stad inz.g. neutrale plaatsen als Luik en Keulen) en die in de Zuidelijke Nederlan den hun belangrijkste goederen hadden, zullen wel van niets geweten hebben, want bij de aanvang van het Twaalfjarig Bestand kwamen Anthonie (een kleinzoon van de tevoren genoemde Anthonie) en Charles de Lalaing hun leen in Middelburg verheffen. Volgens zeggen van de tegenpartij der stad hadden deze verheffingen ten onrechte plaats gehad daar de voorafgaande verheffingen gedurende meer dan veertig jaren niet waren geschied, noch bij de rentmeester bewesten Schelde, welke vanwege Philips, koning van Spanje was aangesteld, noch bij die, welke na 1576 met commissie van de prins van Oranje was aangesteld (8). De stad was daarentegen van mening dat de bedoelde beleningen wèl hadden 49

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1975 | | pagina 51