geschot te belasten, wendde de polder zich met groter kracht tot de Staten van Zeeland om hulp. De Staten stelden een onderzoek in en ver leenden in 1721 een subsidie van ruim 571 ponden 's jaars ter dekking van de jaarlijks op te brengen rente van een tegen 8% te lenen kapitaal, dat nodig was voor het leggen van een nieuwe inlage. Deze subsidie zou gedurende 18 jaren worden verstrekt, ingaande 1721 en eindigende 1738, binnen welke tijd ook de aflossing van het geleende kapitaal zou moeten geschieden. Zo was sedert die tijd de polder Borssele calamiteus of liever sedert 28 maart 1720, want op dat tijdstip werd reeds eerder - zij 't een veel lagere - subsidie verleend voor het onderhoud van de zeedijk, bedragende jaarlijks 250 ponden voor een tijd van 14 jaren. Daar de nieuwe inlaagdijk bijna een 1/4 meer kostte dan oorspronkelijk was geraamd, bleven dijkgraaf en gezworenen in het genot van de sub sidie totdat de meerdere som voldaan zou zijn. Deze inlaagdijk werd niet voor niets gelegd: in 1728 ging de zeedijk nog maals verloren. In het totaal ging over de periode van 1685-1728 van de oppervlakte van de polder Borssele, welke oorspronkelijk ca. 3380 ge meten ca. 1408.49. 94 ha) groot was, door dijkvallen ca.490 gemeten of ruim 1/7 gedeelte verloren (16). Ook in de latere jaren van de 18e eeuw tot 1790 bleef de polder voort durend subsidies uit de provinciale kas ontvangen (17). Vanaf 1791 is er tevens de mogelijkheid om de vronen, vrijlanden, de zuivere ambachts inkomsten, het rendement van de tienden, de tienden zelf en aanvanke lijk ook de eerst-achtergelegen polders, als de Konings-, Nieuwe West- Kraayert-, West-Kraayert- en Nieuwe Kraayertpolder, een heffing op te leggen (18). Na de franse tijd werd de polder grotendeels beheerd door de algemene directie van de Rijkswaterstaat, welke toezag op de uit te voeren wer ken en op de besteding der rijkssubsidies (19). Ingevolge de wet op de calamiteuze polders van 19 juli 187o werd voor het beheer van de waterkering van de calamiteuze polder Borssele en van het calamiteuze waterschap Ellewoutsdijk, dat in dezelfde omstan digheden verkeerde, een gemeenschappelijk bestuurslichaan, hetz.g. buitenbeheer opgericht. Na de vrijverklaring van het waterschap Elle woutsdijk in 1905, bleef dit buitenbeheer uitsluitend voor de waterkering van de calamiteuze Borsselepolder voortbestaan. Het oorspronkelijk bestuur zette zich vanaf 1871 - met een sterk besnoeide taak weliswaar - voort in het bestuur van het binnenbeheer van de calamiteuze polder, totdat het als gevolg van de polderconcentratie op Zuid-Beveland per 1 januari 1959 werd opgeheven en opging in het nieuw gevormde water schap De brede watering van Zuid-Beveland. 52

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1975 | | pagina 54