een dergelijke schommankel, die echter onder de keel met een gouden of zilveren slot gesloten werd. Onze zegsman wist er nog bij te vertel len, dat hieraan aan de achterkant een "kappe" zat vastgenaaid om op te zetten bij regenachtig weer. Die kappe was zó groot, dat ze zelfs paste over de grote "platten 'oed", ook wel "Iengelsen 'oed" genoemd. Dit was een zeer grote (0 ca. 40 cm) en zeer platte hoed van fijn "Italiaans" stro, die boven de (trek)muts gedragen werd in de eerste helft van de vorige eeuw, hoewel Dillen ze in "Zeeland door de bril van 1873" nog vaak afbeeldt. Bij een kortelings gedane navraag kregen we bevestiging van de kappe op de schommankel; zelfs de naam "kappe" kwam spontaan tevoorschijn. De schommankel is uit de volwassen dracht al heel vroeg verdwenen; de foto van 1880 moet wel twee zeer traditiegetrouwe personen geweest zijn. Bij vergissing noemde onze zegsman de schommankel "mankei", maar dat is een heel ander kledingstuk geweest; de mankei was de voorloper te noemen van het 'emdrok". Het verschil is o. ahet 'emdrok zit grotendeels onder beuk en doek; de mankei kwam daar een flink eind overheen. Veel eerder al was de schommankel voor volwassenen gekrompen tot de "schobbe", die we meer als sierkraag van de allerbeste stof hebben op te vatten; ze werd ook gesloten onder de keel met een gouden of zilveren slot. De schobbe bedekte amper de mankelmouwtjes aan de bovenkant en de schouderbladen. Het woord "schobbe" lijkt te zijn ontstaan uit "schouderbedekking", maar dan zou het een "schoebe" schoerbedek- king) moeten zijn geworden. We weten haast zeker, dat de schobbe ge plooid was en dan zou het woord familie kunnen zijn van "schub" (cf.jok - juk; gelok - geluk; mogge - mug). Merkwaardig, dat er rond 1960 te Kwadendamme een vrouw van even 50 jaar was, die bij "ievallig weer" rillerig weer) een schobbe als omslagdoekje gebruikte. De sluiting was hier echter een gewone ijzeren haak en oog en de stof was weinig kostbaar; ook de naam "schobbe" was niet bekend. Er was meer sprake van een nieuw ontdekte oude vorm. De laatste jaren zien we veel in gebruik komen een gehaalt of gebreid wit omslagdoekje, driehoekig van vorm. Dat model kon wel uit Walche ren overgewaaid zijn; we menen, dat het daar al in de jaren '30 gedra gen werd. De naam hier is "dasje". De "kappe" van de_foto van 1880 kan heel goed de naamgever geweest zijn voor de "kap'oed"; dit was een fijnstrooien cylindervormig wit hoedje, versierd_met gebleekt paardehaar en ongekleurd glazen kraal tjes. Deze kap'oed zou rond 1850 de platten 'oed verdrongen hebben; dat klopt niet met de afbeeldingen bij Charles de Costers boek over Zeeland van 1873 De katholieken droegen de kap'oed altijd met een "kap'oedlint" tegen de 63

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1975 | | pagina 65