niet aan een ander worden verkocht. De weduwe of de kinderen van een
overleden apotheker mochten de apotheek niet voortzetten.
Deze maatregel zou van kracht blijven totdat het aantal apotheken tot 4
verminderd zou zijn. Bovendien werd bepaald dat er nooit meer dan één
rooms-katholieke apotheker mocht zijn. In 1757 werd van deze laatste
bepaling afgeweken. Apotheker mr. Jacobus Keetlaer, oud-burgemeester
en secretaris van Goes, wilde zijn apotheek verkopen aan een rooms-
katholieke apotheker. Na het gilde gehoord te hebben werd op 19 maart
1757 het verzoek toegestaan. Ook de andere apothekers kregen verlof
hun winkels aan Goese rooms-katholieke burgers te verkopen (15).
De apothekers hadden in 1755 toegegeven dat de kwaliteit van hun medi
cijnen door het grote aantal apotheken achteruit was gegaan.
Burgemeesters en Raden bepaalden dat voortaan elke apotheek voorzien
moest zijn van goede en verse medicijnen. Het stadsbestuur stelde de
apothekers in het vooruitzicht dat enkele malen per jaar de aanwezige
medicijnen geinspecteerd zouden worden. De apotheker die ondeugdelij
ke medicijnen in voorraad had zou gestraft worden met een boete van 25
Carolus guldens (16). Op 5 september 1767 werden de Overdeken van het
gilde en de stadsdoktoren met de inspektie belast (17). Dit besluit werd
in 1774 herhaald (18).
In 1767 was de apotheker Jan Engelbert Cantzlaar naar Indië vertrokken.
Hij had de apotheek aan zijn vrouw, Louise Miseras, overgelaten.
Samen met de andere apothekers diende Louise Miseras een verzoek
schrift in bij het stadsbestuur, waarin verzocht werd om toestemming zo
dat zij de apotheek zou kunnen voortzetten. Burgemeesters en Raden
besloten op 11 april 1767, in afwijking van hun besluit van 8 november
1755, dat de vrouw, weduwe of de kinderen de apotheek mochten voort
zetten. Zij moesten echter wel iemand in dienst nemen die bevoegd was
de farmacie uit te oefenen (19).
Zoals vanouds waren de chirurgijns tevens barbiers. In het reglement
van 1650 was uitdrukkelijk bepaald dat niemand mocht scheren, tenzij
hij chirurgijn was (20). In 1742 wezen de dekens van het gilde erop, dat
de tarieven voor het scheren door de felle concurrentie zo verminderd
waren dat "sommige menschen genoegsaam voor niet worden geschoren"
Het scheren was voor het merendeel van de chirurgijns de voornaamste
bron van inkomsten. De chirurgijns hadden vernomen dat in Middelburg
minimum-tarieven voor het scheren waren vastgesteld. De dekens ver
zochten het stadsbestuur ook in Goes minimum-tarieven vast te stellen
(21). Geheel overeenkomstig het voorstel werden door Burgemeesters
en Raden van Goes op 10 november 1742 de minimumtarieven vastge
steld. Het tarief voor het scheren werd bepaald op 2 stuivers. Het was
mogelijk een jaarabonnement te nemen; wanneer men zich eenmaal inde
week liet scheren kostte dit 8 schellingen en 6 stuivers, tweemaal in de
week kostte dit 13 schellingen en 4 stuivers. Liet de klant zich een'jaar
lang aan huis scheren kostte dit 17 schellingen voor eenmaal in de week
en 1 pond, 15 schellingen en 6 stuivers voor tweemaal in de week. De
71