In 1771 ontstond een meningsverschil tussen de stadsdoktoren en de
apothekers. De doktoren verkochten medicijnen wat op verzet van de
apothekers stuitte. De stadsdoktoren Coenraet Coenraets en Henr.Hal-
lewaard meenden dat zij onder andere op grond van hun bul bevoegd
waren medicijnen te bereiden. Zij wezen er bovendien op dat verschei-
denen van hun voorgangers, waaronder de burgemeester dr. Christoffel
Annart, altijd medicijnen voor hun patiënten klaarmaakten. Het verzoek
van de apothekers om maatregelen tegen de doktoren vonden de doktoren
"al te absurd".
De stadsdoktoren verweten de apothekers grove nalatigheid. Met name
de apothekers Arij Krekelberg en Jacobus Breekpot werden hiervan be
schuldigd. Burgemeesters en Raden waren echter niet ongevoelig voor
het argument van de apothekers en daarom werd op 14 september 1767
opnieuw besloten dat de doktoren geen medicijnen mochten leveren.
Wederom werd herhaald dat de chirurgijns alleen uitwendige ziekten
mochten behandelen en geen medicamenten mochten leveren. De apo
thekers mochten noch in-, noch uitwendige ziekten behandelen. De apo
theken moesten voorzien zijn van goede medicijnen en de medicijnen
bereiden die door de doktoren werden voorgeschreven. Elke apotheker
werd opgedragen om voor elke dokter een register aan te leggen, waar
in de dokter zijn recept kon inschrijven. Bovendien werd de apothekers
aanbevolen de doktoren "heusselijk te ontvangen en bejegenen" en op
verzoek de medicijnen in hun aanwezigheid te bereiden. Overtreders
van deze bepalingen moesten een boete van 2 ponden vlaams betalen
(30).
In 1777 laaide de ruzie wederom op. De apothekers richtten zich met
een schrijven tot het stadsbestuur, waarin zij erop wezen dat de dok
toren nog steeds medicijnen leverden en bekenden dat een van hun col
legae tevens inwendige ziekten behandelde. Zij verzochten de boete van
2 ponden vlaams te verhogen tot 25 ponden.
De doktoren Marinus Visser, Roelof Evertsen, H.J.Tielens, C.Egter
en J. P. Cére wezen nogmaals met een aantal voorbeelden op de grove
nalatigheid en ondeskundigheid van de apothekers. Zij attendeerden het
stadsbestuur erop dat in Middelburg, Vlissingen, Veere, Zierikzee en
Tholen de doktoren medicijnen mochten verkopen. Bovendien was het
zelfs voor de beste dokter nog niet mogelijk om per jaar 100 ponden
vlaams te verdienen aan het afleggen van visites.
Het stadsbestuur was waarschijnlijk huiverig om een van de twee par
tijen te benadelen en daarom werd niets besloten (31).
In 1786 laaide de ruzie weer op. De chirurgijns en apothekers verzoch
ten het stadsbestuur onder andere de doktoren te verbieden zich met
uitwendige ziekten en het leveren van medicijnen bezig te houden. In
felle bewoordingen antwoordden de stadsdoktoren H. J. Tielens en P.
Cére. Het stadsbestuur zwichtte voor de argumenten van de doktoren
en op 28 oktober 1786 werd het de doktoren toegestaan medicamenten
te bereiden en te verkopen, op voorwaarde dat zij deze bij de apothe-
73