•egvak verkeerscoëff. wegtoestand - beoordeling
Keiwegen:
Breskens-Maldeghem 266 voldoet niet aan hoge eisen 2^
Deze verkeerscoëfficiënten sloegen landelijk geen slecht figuur. Ter
ergelijking diene:
's-Gravenhage
- Bennebroek
347
Rotterdam
- Zwijndrecht
332
Utrecht
- de Grebbe
318
Hoevelaken
- Katerveer
156
Breda
- Moerdijk
138
e rijksklinkerweg Sloedam - Yersekendam behoorde met een coëffi-
ient van 301 zelfs tot de drukste, in beschouwing genomen categorie.
Vel hadden in tegenstelling tot de meeste wegen, op de zeeuwse wegen
e lichte wagens de overhand, omdat op de zeeuwse eilanden de spoor-
n tramwegen nog schaars waren, zodat het personenvervoer te land
eel met particuliere vervoersmiddelen moest plaats vinden.
DE WEG OP DE KREEKRAKDAM
imiddels was reeds in 1907 een commissie opgericht met het doel een
echtstreekse wegverbinding te bewerkstelligen tussen Zeeland en
oord-Brabant langs de Kreekrakdam. Sinds de oprichting van het post -
it was de toestand tussen Bath en de Brabantse wal sterk gewijzigd,
en belangrijk deel der oorspronkelijke schorren was reeds bedijkt toen
a 1867 de dam door het Kreekrak werd gelegd t.b.v. de spoorlijn, ter-
vijl het inpolderen ook daarna werd voortgezet. De eerste pogingen voor
en wegverbinding dateerden reeds van 1867, doch werden evenals po-
ingen in 1890 en 1901 door de minister afgewezen, de laatste keer,
mdat bij een spoedige te verwachten bedijking van de schorren bezui-
en de spoorwegdam het beoogde doel met belangrijk minder kosten zou
ijn te bereiken (via de dan toch nodige polderwegen).
De commissie voerde aan, dat de staat volgens een grensregeling van
880 verplicht was op de zuidelijke berm van de spoorlijn in de (in 1904)
bedijkte Völckerpolder een publieke rijweg zonder verharding aan te
eggen ter breedte van 10 m, dat hiermede grote kosten voor de staat
waren gemoeid en dat om een verbindingsweg te krijgen de eigenaren
an de polder bereid waren genoegen te nemen met een 7 m brede weg.
De minister besliste in 1908, dat de breedte van de weg van 7 m te
gering werd geacht, dat die ten minste 10 m behoorde te zijn en dat
als het plan dienovereenkomstig werd gewijzigd er geen bezwaar zou
oestaan een bijdrage van het Rijk tot een derde der aanlegkosten te be
vorderen mits de beide provinciën tezamen minstens een gelijk bedrag
jouden beschikbaar stellen en een deugdelijk onderhoud zou zijn verze-
101