kerd, doch dat door de vele behoeften van algemeen belang nog geen bepaalde toezeggingen van financiële aard konden worden gedaan en dat wegens de binnen afzienbare tijd te verwachten bedijking ten zuiden van de spoorwegdam het aanbeveling scheen te verdienen het wegplan voor lopig aan te houden. De aandrang voor aanleg van de verbindingsweg bleef o.a. van de Ver eniging Vlissingen Vooruit 25). in 1910 antwoordde de minister aan G.S. van Zeeland, dat de inpoldering ten zuiden van de spoorlijn nog wel 10 jaar op zich zou laten wachten (het werd 1923), doch dat plannen beston den voor een indijking aan de noordzijde van de spoorwegdam (de latere Hogerwaardpolder)zodat overwogen kon worden aan die zijde een op lossing te vinden. De plannen werden dienovereenkomstig gewijzigd, waarbij de provincie Zeeland er bij bleef, dat een kruinsbreedte van 7 m voldoende was, zelfs toen het Rijk bereid was de bijdrage in de aanlegkosten te verho gen tot 50%. Tenslotte werd aangesloten bij het Noordbrabantse plan voor een kruinsbreedte van 8 m, plaatselijk (bij dijkovergangen) ver smallende tot 6 m. Een verhardingsbreedte (op het zeeuwse deel klin kers, op het brabantse deel keien) van 4 m tussen de kantlagen werd wegens de te verwachten verkeerstoename met automobielen nodig geacht 26) De in Zeeland 4047 m lange weg werd begonnen in september 1914 en voor het verkeer opengesteld met ingang van 16 maart 1916, nadat in 1915 aan de toen nog niet verharde aarden baan veel schade was aange - richt door het nadien op Zuid-Beveland ingekwartierde leger bij zijn tocht over de verbindingsweg met zijn vele wagens en artillerie. Gelijk met de verharding is een aanliggend rijwielpad, breed 0,75 m, gelegd van geteerde steenslag op een puinlaag. In 1917 werd de slechts 2,60 m brede keiverharding van de aansluitende Langeweg in de Hogerwaardpolder door het Rijk verbreed tot 5 m (mi- - denstrook van dolerietkeien breed 2, 75 m met wederzijdse rabatten van uitgekomen keien) met een aanliggend rijwielpad van klinkers ter breedte van 0,60 m. Vervolgens werd de weg overgedragen aan de provincie. WEGENVERBETERING OP WALCHEREN EN WESTELIJK ZUID-BEVELAND I.V.M. OPKOMEND AUTOVERKEER Direct nadat in 1913 door de provincies was besloten de verbindingsweg aan te leggen gaf de hoofdingenieur-directeur van de Rijkswaterstaat op dracht plannen te ontwerpen voor het verbeteren der rijkswegen op Walcheren en Zuid-Beveland en een onderzoek in te stellen naar de wegen tussen Hansweert en Woensdrecht, immers de provincie Zeeland zou met betrekking tot het automobielverkeer uit haar isolement worden verlost en de wegen van Vlissingen tot Woensdrecht zouden voortaan ook gebruikt kunnen worden voor het doorgaande automobielverkeer tussen 102

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1976 | | pagina 104