opgedrukte zegel. In de kerkgeschiedenis denkt men bij dit woord spe ciaal aan de edicten die door Karei V werden uitgevaardigd en die be trekking hebben op de geloofsvervolging der zestiende eeuw. Op de bekende rijksdag van Worms werd door Karei V op 8 mei 1521 een decreet tegen Luther uitgevaardigd. Karei V verklaarde dit decreet, als landheer der Nederlanden, dat het ook in zijn gewesten geldig zou zijn. Hiermee was een begin gemaakt met de wetgeving op grond waar van de ambtenaren van de centrale, gewestelijke en stedelijke recht banken tegen de aanhangers van de hervorming konden optreden. Dit eerste plakkaat was slechts de afkondiging van het edict van Worms in de Bourgondisch-Oostenrijkse erflanden. Maarten Luther was in de rijksban gedaan en zijn geschriften en boeken mochten niet worden ver kocht, gekocht of gelezen en dienden verbrand te worden. Op 24 september 1525 werd de wet nog meer verscherpt door het ver bieden van alle openbare en geheime bijeenkomsten. Er werden aanwij zingen gegeven betreffende het inleveren van boeken. Er kwam een verbod om het epistel en evangelie van de Zondagsviering te commen tariëren; in de scholen mochten deze teksten alleen grammaticaal wor den behandeld. De straffen waren boeten en eventueel verbanning, ter wijl de plaatselijke rechters deze wet mochten toepassen. Een gedeelte werd op 17 juni 1526 herhaald met daaraan toegevoegd, dat de dwalingen niet op de preekstoelen zouden worden behandeld, het bezitten van verboden boeken had verbanning tot gevolg, terwijl boeken die in het buitenland waren uitgegeven hier niet herdrukt mochten wor den, verkocht of bewaard, als ze niet eerst waren goedgekeurd. Scholen mochten voor het onderwijs geen gebruik maken van ketterse boeken. De straffen waren opnieuw: boete, verbanning en verbeurdver klaring van een deel van bezit of vermogen. De toepassing werd op nieuw aan de gewone rechters toevertrouwd. Dit laatste altijd met be houd van de rechten van de inquisiteurs. Het plakkaat van 14 oktober 1529 bracht een nieuwe koers. Op het bezit van ketterse boeken werd in principe de doodstraf gesteld. Op het druk ken van bijbelvertalingen of het invoeren van dergelijke vertalingen uit het buitenland werden hoge boeten gesteld en verdachte personen wer den uit hoge ambten geweerd. De bepaling dat de berechting werd ont trokken aan de plaatselijke gerechten werd op 7 oktober 1531 weer in getrokken. De schepenrechtbanken zouden moeten vonnissen. Alleen moeilijke gevallen moesten worden doorverwezen naar de gewestelijke hoven. In de praktijk bleek echter dat de schepenen voor theologische onder vragingen niet voldoende geschoold waren. Zij konden derhalve een beroep doen op theologen, die echter niet als inquisiteurs met grote bevoegdheden optraden, maar de schepenen bij het ondervragen assis- 18

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1976 | | pagina 20