achter. Op 31 december werd door de baljuw het jaar afgesloten met
een huiszoeking in het huis van Marinus. De baljuw bracht een zak met
brieven en boeken en nog een doos met andere brieven naar het stad
huis. Marinus werd voor zijn leven verbannen en op 20 april 1563 ten
slotte werd hun huis, staande in de omgeving van de huidige Kreukel-
markt, openbaar verkocht.
Hubrecht Philipszoon, bijgenaamd "dullen" of dolle Hubrecht.
Deze werd op 4 november 1561 gevangen genomen. De beschuldiging
luidde: verdacht van ketterij en hulp aan de kruisbroeders die indertijd
hun klooster ontvlucht waren. Naar aanleiding van deze beschuldigingen
werd hij voor een verhoor door baljuw Gerard van Uytwijck voor de
bisschop van Middelburg gebracht. Op 27 januari 1562 werd door de
baljuw schriftelijk zijn eis ingediend. Hij stelde voor Hubrecht te ver
oordelen tot 25 jaar gedwongen dienst op de galeien van de koning en
daarna nog eens 25 jaar te verbannen uit Holland, Zeeland en Fries
land.
Nadat de rechtbank zich over deze zaak had beraden, werd op 8 mei
vonnis gewezen. Het viel milder uit dan hetgeen door de baljuw was ge
ëist. Hubrecht werd voor de tijd van 6 jaar verwezen naar de galeien
en daarna voor eenzelfde periode verbannen uit de landen van Holland,
Zeeland en Friesland. Mocht hij uit de galeien ontsnappen dan zou hij
zwaar gestraft worden. De dag hierop werd Hubrecht door de baljuw,
twee van zijn dienaren en nog een assistent naar Middelburg gebracht.
Daar werd hij overgedragen in de handen van Signeur Johan Samora,die
daar in functie was als: "commissarys vande galleeten des conincxs".
Quirijn Jacopszoon en Frans Jacopszoon Schalie of
Schaelge.
Zij waren beide geboren poorters van Goes en vooraanstaande am
bachtslieden. Quirijn Jacopszoon was als schrijnwerker lid van het
timmerliedengilde. In de oudstbewaarde rekening uit 1547 komt hij
reeds voor. Hij is o.a. in 1559 deken van dit gilde. In 1565 blijkt zijn
naam te zijn doorgehaald. Hij was gehuwd met MaykenPieter Bouwens-
soon Catsdochter die in januari 1569 als weduwe wordt vermeld. Zij
was achtergebleven met drie zonen, te weten: Pieter, geboren in 1552,
Jacob, geboren in 1562, ten tenslotte Karstiaen, geboren in 1566. De
broeder van Quirijn, Ingel Jacopszoon, cuper treedt op als voogd van
deze kinderen.
Frans Schalie was lid van het St. Catharina- of kleermakersgilde. Hij
komt als gildebroeder voor vanaf 1555. In 1566 is hij deken. In de lijst
van 1572 is zijn naam doorgehaald. In 1578, dus na de satisfactie van
Goes komt hij weer op de lijst van de gildebroeders. Zijn vrouw, Adri-
aene Maene van Yerseke was hem in 1561 reeds ontvallen. Hij bleef
achter met een zoon Gommere, die in dat jaar ongeveer twaalf jaar oud
was. Reeds in 1563 trad Frans weer in het huwelijk. Op 8 november 1563
26