Steenbergen over Arnemuiden, Goes, Capelle, Wemeldinge, Yerseken-
dam, Gorishoek, Westkerke, Scherpenisse en Tholen. Vervolgens kwam
bij K.B.van 25 juli 1816 nr. 49 weer een nieuwe indeling van de "groote
communicatiën van het Rijk" waarvan voor Zeeland van belang was o.a.
weg nr.
10. Middelburg naar Cleef over Goes en Tholen.
Tenslotte werden de grote wegen bij K.B.van 13 maart 1821 nr. 73 ver
deeld in twee klassen, de eerste klasse wegen zouden staan onder on
middellijk beheer van het Departement van Binnenlandse Zaken en
Waterstaat.
In Zeeland lag de zijtak van Breda tot Middelburg (over Tholen, Goris
hoek, Goes en het Sloe) van de grote weg van de eerste klasse nr. 3
(Amsterdam-Franse grens over Utrecht, Breda en Antwerpen).
Tenslotte werd bij K.B. van 5 november 1822 bepaald, dat het gedeelte
van de grote weg der 2e klasse van Middelburg over Vlissingen, Bres-
kens en Aardenburg tot Maldeghem gerekend zou worden als zijtak van
de grote weg der le-klasse nr. 10 (Brussel-Oostende)
Na een woelige geschiedenis van 12 jaar was het wegenpatroon van Ne
derland bepaald voor de daarop volgende ruim 100 jaar.
WEGVERBETERINGEN IN DE EERSTE HELFT VAN DE 19e EEUW
Al had de postweg toen de status gekregen van doorgaande hoofdweg,
beter dan reeds beschreven was hij nauwelijks geworden. Wel was met
ingang van 1 januari 1819 de weg van Middelburg naar het Sloeveer ver
legd.
Doordat in 1817 een dam door de Welsinge was gelegd van het oostelijk
hoofd van de oude Middelburgse haven naar het dorp Nieuwland kon
de weg in plaats van over de Zaagmolendijk worden gelegd via deze dam
door het dorp en langs de zgn. Lange Kleiweg door de Middelburgsepol
der. De weg op de oostelijke havendijk was toen reeds verhard met
brikstenen.
Winst was, dat de onverharde zand- en kleiwegen werden onderhouden.
Behalve de leverantie van zand behoorde tot de verplichtingen van de
onderhoudsaannemer het tonnerond leggen van de weg over deszelfs ge
hele lengte en het slechten van de kleiwegen en afsteken van de hoge
kanten, doch aan de zandwegen moest des geordonneerd een open spoor
worden gelaten. Verder moest tot het aflaten van water uit de rijsporen,
het prompt effenen der wegen en het vullen van gaten en sporen tenmin
ste één bekwaam man in ieder perceel (ruim 7 km) werkzaam zijn.
Wanneer de weg hard bevroren is en de sporen te diep zijn ingereden,
de scherpste putten te kappen en voorts des winters, zo dikwijls zulks
nodig mogt zijn, de sneeuw rijbaar te slechten en in allen gevalle en
seizoenen te zorgen, dat de passagie met paarden en rijtuigen onbelem
merd blijve 16)
96