De produktie
Na het verwijderen van de kleilaag werd de darink uitgegraven en luchtig op hopen
te drogen gezet. Hierna volgde het verbranden ('selbernen').Dezouteas(dezelas)
werd, samen met een hoeveelheid darink als brandstof voor het koken ('zieden'),
naar de zoutketen vervoerd. De darink vervulde hierbij een dubbele functie: ze
diende als brandstof en leverde zelf ook zout. De zoutketen waren simpele, brand
bare gebouwtjes waarin 2 of 3 ovens met grote, open, platte ijzeren pannen waren
opgesteld.
Het zieden werd verricht door de Pannemannen (Meertens, 1968). De zelas werd
hiervoor, en mede ter verhoging van de zoutproduktie, eerst vermengd met zee
water tot de 'zei'. Hierna volgden filtreren en indampen. Even voor het kookpunt
verzamelden zich de onzuiverheden aan het oppervlak: het werd afgeschept. Het
indampen leidde tot uitkristallisatie, eerst van gips en andere bijzouten, die een
korst op de bodem vormden, het pan- of keetspek (Forbes, 1968). Daarop volgt
het keukenzout, en snel daarna het magnesiumzout. Daar magnesiumzout een
bittere smaak geeft moest de moederloog vlak voor het neerslaan ervan worden
afgetapt. De uitgestookte zelas werd als afval op hopen gestort.
In het begin werd het gehele procédé bij de winplaatsen van de darink afgewerkt.
Herhaaldelijk zijn de afvalhopen van deze zelas, met klei afgedekt, in het veld
aangetroffen.
Bij de opkomst van de steden verplaatste het bedrijf zich daarheen. Essentieel
hiervoor was een goede vaarweg en de beschikbaarheid van zout water. Er ont
stond een uitgebreide handel in zelas, die soms over grote afstanden werd aange
voerd. Belangrijke centra waren Zierikzee, Middelburg, Vlissingen, Goes, Bier
vliet, Tholen, Steenbergen, Den Briel en niet in de laatste plaats de verdronken
stad Reimerswaal. Van verscheidene plaatsen zijn nu nog de asbelten, de zoge
naamde 'zelke-heuvels' bekend.
Vooral door het hoge kalkgehalte (soms tot 50% CaC03)had de afgewerkte zel
as waarde als meststof. In de vorige eeuw werd hiertoe nog zelas voor 25 cent per
mud verkocht naar Brabant (Zeeuws Landbouwblad, 1958).
Was nu de produktie van zelzout van zodanige omvang en kwaliteit dat het een
eersterangs exportartikel kon worden Over de produktie zijn we enigszins inge
licht door Mertens (1963), die Biervliet als centrum van zoutwinning beschrijft.
Zijn onderzoek heeft echter alleen betrekking op de periode van nabloei, de eerste
helft van de 15e eeuw. Biervliet was in de rij der zeizoutproducenten toen inder
daad nog van Europese betekenis. In een nog goed produktiejaar als 1422/23 ver
kreeg men aldaar een opbrengst van 41.400 hoet (4). Stellen we de Biervlietse
hoet op 160 liter dan betekent dit een jaarproduktie van 6.600.000 liter. Hiervan
werd meer dan 90% geëxporteerd. Dat de export zo'n hoge vlucht kon nemen
was zeker niet in het minst te danken aan de goede kwaliteit. De Nederlanders,
de Vlamingen en de Hanzekooplieden waren er van overtuigd, dat voor het haring
kaken geen beter verduurzamingsmiddel kon worden gebruikt. Boxhorn (1644)
vermeldt Want deze asschen tot Ziericzee ende elders in de zoutketens ghebracht,
besprenght werdende met zee ofte zoudtwater, gaf uyt sich schoon wit ende
blinckendt soudt'.
Gegevens over de hoeveelheid darink die moest worden verwerkt om een zekere
89