Interessant, tenslotte, is de mededeling (art. 7) dat men een 'prezent of asbate-
ment' (12) zal spelen 'wanneer iemand van 't voorz:gezelschap huwelijk doet',
maar eveneens wanneer een priester zijn eerste mis zingt. (13). Van alles wat in
dit reglement op een vrije oefening van de katholieke godsdienst wijst, is in 1595
geen sprake meer. Gebleven is de feestelijke viering van 'den dag onzes heeren en
heiligen patrons beschneidenis', men komt dan voormiddags ter kamer bijeen
'om gezamenderhand met reverentie en Eerbied' (niet meer ostentatief in 'propere
ordonnantie' te gaan ten dienste gods ingevallen dat tot zulke dagen, eenige
gedaan, of geadminnisterd worden'; later, teruggekeerd, volgt een 'Eerlijke en
vroolijke maaltijd', 'meer om verquikking des swaarmoedige geestes, dan om Ex
ces' (art. 1). In het begrafenisartikel (art. 7) mist men de parure, - het is duidelijk
dat de broeders zo min mogelijk moesten opvallen. Nieuw is art. 41 dat prins en
andere regeerders de plicht oplegt de 'juweelen' (kostbaarheden) van het gilde
te bewaren 'op dat de zelve in tijd van Pericle niet vervremt en worden, om (lees:
en) moogen koomen in vremde handen' (14).
Twee vragen kan men met betrekking tot deze reglementen nog stellen: is er over
de ouderdom van het oudste van beide iets naders te zeggen, wat kan men begrij
pen van het motief dat de voorrede opgeeft voor de reglementswijziging van
1595?
Op de eerste vraag valt het volgende te antwoorden: de joyeuze aanhef van de in
leiding tot A (waarachter men een voorbeeld vermoedt) heeft de allure van stich
terstaai, de heerlijke kunst van rhetorica zal nu ook in Kapelle beoefend worden.
Toch moet het gilde al een aantal jaren bestaan hebben, toen het reglement werd
opgesteld, de aanduiding van Karei V's wapen als 'schildwapenen van ons lieve en
aldergeduchtigste genadige Heer den roomschen Keizer'(voorrede van B: 'verciert
met den waapen des Roomschen Keysers') plaatst het tussen oktober 1520 en
februari 1530, de tijd waarin Karei deze titel heeft gedragen (15); ook het blazoen
kan, in de beschreven vorm, dan op zijn vroegst eind 1520 tot stand zijn gekomen.
Niet onmogelijk dat voorrede en reglement eerst worden opgesteld, het wapen
van de Rooms-Keizer en het Zeeuwse in het blazoen geplaatst, toen de kamer de
finitief geconstitueerd was; het feit dat men er in lezen kon, hoe het gilde functi
oneerde toen het zijn katholiciteit onbelemmerd in de openbaarheid kon tonen,
zal het document voor vernietiging behoed hebben; in 1804, na de emancipatie,
was het belangwekkend genoeg voor copiëring.
Moeilijker is het, een enigszins aannemelijk standpunt te bepalen ten aanzien van
de tweede kwestie. Als vaststaand kan men aannemen dat de opsteller uit 1595
kennis heeft gehad van tekst-A: Hij nam er de beschrijving van het blazoen uit
over, en hield, in het reglement, er de volgorde van de artikelen uit aan (in hoofd
zaak); verder kende hij de inhoud van een document (van documenten) met be
trekking tot de Reimerswaalse gebeurtenissen op 30 december 1555. Of, in beide
gevallen, die kennis rechtstreeks was, dan wel indirect, valt niet uit te maken; het
bestaan van een reglement, gewijzigd na 1578 en van vóór 1595 (desnoods van
provisorische aard) behoort tot de mogelijkheden. In laatstgenoemd jaar eisten
de bedragen van de 'boeten en breuken' dringend herziening. (16) De aanpassing
van het reglement aan gewijzigde omstandigheden ('vermits de veranderingen
de(r) tijden'), het toevoegen of schrappen van artikelen ('vermeerdering of ver-
28