In 1872 bezat de kamer in secretaris J.B.van Hootegem een man met initiatief. Hij begon met de notulering van de bijeenkomsten, en schafte zich daartoe een groot, stevig kantoorboek aan; voorin copieerde hij in een wat 'ouderwetser'spel ling (ae voor aa) (21) de voorwoorden van B en van A, daarna - in dezelfde volg orde - beide reglementen. Prijzenswaardige poging orde op zaken te stellen, die - wat de afschriften betreft - geslaagder zou zijn uitgevallen, wanneer van Hoote gem de teksten beter had kunnen lezen, en hij niet eigenmachtig had geïnterpre teerd wat hij niet verstond. En in tekst-B niet kon verstaan Zijn ingrepen maak ten de onzin niet zinnig, wat aan zin doorschemerde werd nu totaal verduisterd (22). We zouden bij deze afschriften niet behoeven stil te staan, wanneer ze - toe gankelijker dan de oude copieën - niet nog heden voor het gilde een zekere waarde als standaardtekst hadden behouden. Ill De reglementen zelf - de 'privilegiën'(23)-bevatten weinig verrassends; het mees te behoort tot de normale inventaris van dergelijke kamerstatuten. Zoals reeds gezegd, loopt de inhoud van beide bewaard gebleven documenten vrijwel parallel; de tekst van 1595 blijkt bij vergelijking geheel herschreven, ze toont - afgezien van de wijzigingen door de veranderde situatie geboden - verschillen in detail. Prins en deken zijn bij dit gilde de namen voor de belangrijkste bestuurders. Zij werden met meerderheid van stemmen gekozen, en hebben (volgens A) 'd'admi nistratie van alle d'inkomsten met de uitschuld en inschuld'. Het beleid werd medebepaald door één of twee 'notabele perzoonen' (in B steeds één) die 'belee- ders' heetten. Deze laatsten werden gekozen door de leden, vaker waarschijnlijk aangewezen door prins en deken - beide reglementen zijn op dit punt met zichzelf in tegenspraak. De prins wijst een 'stadhouder' (plaatsvervanger) aan; het bestuur kiest de bode, de enige functionaris die bij bepaalde gelegenheden vergoedingen ontvangt (bij de 'inhaal van nieuwe leden' bijv.). Zijn taak was geen sinecure, hij verwittigde de broeders van dag en uur der bijeenkomsten, en stond het gehele jaar ten dienste van regeerders en gewone leden. Prins en deken werden gekozen op de eerste zondag na de grote feestdag, 1 janu ari, in B echter op het eind van de feestdag zelf. Tussen het aftreden van het oude, het aantreden van het nieuwe bestuur bestond gelegenheid het gilde te verlaten, 'mits met goede reden' voegt het reglement van 1595 er aan toe. Na hun verkie zing leggen (in de oudste situatie) prins en deken een eed af (24), de leden - hun aantal was bepaald op ten hoogste 30 - volgen met een belofte van gehoorzaam heid aan prins, deken en beleder(s), en van discretie ten aanzien van de broeder schapsgeheimen. Dit laatste was een punt van belang; geheimhouding betrof 'alle onderhandelinge' van de kamer, maar in het bijzonder de voorbereiding van de vertoningen: noch de inhoud van de stukken, noch de rol of de naam van de per soon die men zelf of die een ander uitbeeldde, mocht bekend worden. Vrouwen hadden geen toegang tot de gewone bijeenkomsten (in de formulering van B: het 'geheim mogte ontlooken worden'), op de triumphe, ordinaire of ex tra-ordinaire feestdagen kon men zijn wettige gade meebrengen, 'of eene eerbaare jonge dochter, te verheuginge, maar geenzins oneerbaare vrouwen of dochters'. In geen van beide reglementen is sprake van een factor, de man-zoalsmen weet- 30

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 44