18) POLDERMANS, p.93 - p.94. 19) Voor Middelburg veronderstelt MEERTENS p.81 zelfs een bloeiperiode. 20) MEERTENS, p.117 - Reeds de Synode van Middelburg (1581) verlangt van de overheid, dat zij zal toezien op de spelen van de kamers, zodat 'onstich- tynghe gheweert wordt'. Dit legde het optreden naar buiten toe aan banden. 21) Merkwaardig hier een reflex te vinden van de spellingcontroverse, die in Vlaanderen omstreeks het midden van de vorige eeuw zoveel gemoederen verhit heeft: de keuze tussen de schrijfwijzen ae en aa. De eerste werd door de geestelijkheid en de katholieke pers verdedigd op grond van traditie en historie; de 'verlenging der a door haer zelve' gold als Hollands en protes tants, als een aantasting van de 'Vlaemschen geest' en een poging van het noorden het zuiden onder zijn suprematie te brengen ('spellingorangisme'). De liberalen pleitten voor aansluiting bij Holland. Officieel werd de strijd - bijzonder hevig in het begin van de jaren zestig - beslecht ten gunste van de dubbele a door het K.B. van 21 november 1864. - Over deze kwestie (en over de hoogte waartoe de onenigheden opliepen tijdens het 7de Taal- en Letterkundig Congres van 1862): Karei de Clerck, Een Episode uit de Vlaamse spellingstrijd, Nieuwe Taalgids LV (1962) p.300 - 307. - Was in deze jaren het gilde, of was alleen Van Hootegem op Vlaanden georienteerd 22) Een voorbeeld van Van Hootegem werkwijze levert (voorrede van B) zijn interpretatie van het duistere 'daar naar geemilliert om de volgende vermeer dering of vermindering bestaad gereformeert'. Dit laatste woord bracht hem op een dwaalspoor; in zijn copie werd de passage: 'daer naer gemeenlijk om de volgende vermeerdering of vermindering geene gereformeerde of des zelfs betrekking', waarbij de laatste woorden moeten zijn getrokken uit 'bestaad'. v.H. zal er bij gedacht hebben aan: iem. (in den bloede) bestaan. 23) 'Privilegiën' herinnert aan de omstandigheid dat sommige reglementen wer den verleend of bevestigd door een stedelijke overheid of een ambachtsheer. Dit laatste schijnt in 1596 het geval te zijn geweest ten aanzien van de 's-Gravenpolderse Violieren. Een dergelijke relatie leverde ook baten op: te 's-Gravenpolder ontvingen zowel schuttersgilde als rederijkerskamer jaarlijks een zak tarwemeel (of de vergoeding daarvoor) van de ambachtsheerlijke molen. (POLDERMANS, p.108). Datzelfde gold voor het Kloetingse St. Sebastiaansgilde; de tegenwoordige eigenaar van de molen - daartoe bij koopcontract verplicht - betaalt nog jaarlijks een klein bedrag aan de broe derschap. (P.Z.C. 2 okt.1973). - Nergens blijkt of De Wijngaerdrancke iets dergelijks gekend heeft. 24) 'Ik N.N. onwaardig prinse van de wijngaardranke, beloove deeze mijne gezel len wel en deugdelijk te regeeren, en in alles deze voorsz: poincten en arti- culen te onderhouden, en dat tot haaren meesten oirboir en profijt, naar mijn uiterste macht, verstand, en wetentheit, in onderstand van dit gezel schap, bij mijnder trouwe, eere, en kerstenheid als een goed wettig man van eeren, alzo moet mij Jezus helpen'. 25) In reglement B dus uitsluitend voor de bruidegom. 26) De boekhouder (een in vele richtingen bruikbare term) was hier mogelijk 39

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 53