omvatte het huidige stadsgedeelte binnen de Gasthuisstraat - Oostzijde van de Markt -Lange Kerkstraat en Ganzepoortstraat. Het tweede kwartier: Westzijde van de Ganzepoortstraat - Lange Kerkstraat - stadhuis - Westzijde van de Grote Markt - Rijfelstraatje - Vlasmarkt en dan rechtuit (ten zuiden van de Beestenmarkt) naar de stadswal. Voor een goed begrip van het geheel moeten we bedenken dat de Beestenmarkt pas na 1580 werd aangelegd. Tot die tijd werd dit gehele gebied in genomen door het Kruisbroederklooster. Wat nu Vlasmarkt heet, was tot die tijd bekend als Beestenmarkt. Het derde kwartier omvatte het gebied van de Kleine Kade - Turfkade - Bierkade - Koningsstraat - Opril - Noordzijde van de Rijfelstraat - Vlasmarkt en dan eveneens dwars door het gebied van het voormalige Kruisbroe derklooster naar de stadswal. Het vierde, tevens kleinste kwartier besloeg het ge deelte tussen de Grote Kade - Oostzijde van de Koningsstraat-Opril-Noordzijde van de Grote Markt - Lombardstraat - Oude Vismarkt en Gasthuisstraat. In deze oudstbekende verdeling van Goes in kwartieren komen namen voor die later in onbruik zijn geraakt. De Kleine Kade heette 'Spoydijk'. Dit naar aanlei ding van de watermolen die daar stond. Deze watermolen werd in 1641 voor het laatst geheel opnieuw gebouwd. Dit gebouw kennen we nog als het zg.Soephuus. De haven was afgesloten met een draaibrug en op de hoek van de Koningsstraat en de Grote Kade stond in die tijd een klein kapelletje, dat bekend stond onder de naam 'Onser Vrouwen ende sinte Pietershuisken'. Het bebouwde gebied ten westen van de Wijngaardstraat komt tot ver in de zestiende eeuw nog voor als 'achter 't dorp'. Elk kwartier had zijn eigen hoofdman en die had op zijn beurt een vaste vervan ger. In elk kwartier werden twee huizen aangewezen waar men kon vergaderen. Deze huizen werden soms bewoond door de hoofdman of diens vervanger. In het derde kwartier werd het huis gebruikt waar ook de bierdragers hun bijeenkomsten hielden. In elk van deze acht huizen moesten twee draagbare komforen en vol doende toortsen aanwezig zijn. Op kosten van de stad werden in elk van deze huizen zes korte en zes lange speren of lansen bewaard. Totaal werden er dus van stadswege 92 speren beschikbaar gesteld. Hoe was nu de verdere organisatie Na oproep door de stadsbode of in dringende gevallen bij het luiden van de klok moesten de inwoners zich onmiddellijk in hun kwartier melden. Wie niet kwam kreeg een geldboete. De Goese poorters moesten zelf voor hun uitrusting zorgen. Hiertoe werden ze in drie groepen verdeeld: A. De welgestelden; dat waren degenen die gegoed waren tot een bedrag van 80 ponden of meer. Dezen moesten elk hebben of aanschaffen: een harnas, een korte metalen wapenrok, een solade - dat is een bepaald type helm - en een goed wapen in de hand. B. De inwoners toe tot 10 pond gegoed waren moesten een harnas of een meta len wapenrok, een solade of een eenvoudige ijzeren helm en een wapenstok of mes bij de hand hebben. Onder wapenstok moeten we verstaan een houten stok voorzien van een stevige ijzeren punt, ook wel genaamd 'gepinde stave'. C. de weduwen. Dezen moesten het harnas en wapen van hun overleden echtge noot inleveren bij de deken van het gilde waar hun man lid van was. De deken moest hiervoor een ontvangstbewijs uitschrijven. Hoogstwaarschijnlijk werden deze uitrustingsstukken in geval van nood aan de minstbedeelden uitgeleend. 62

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 76