Hattem. De consistorie van Goes leverde een instructie in bij de classis, gehouden
in mei 1709 te Schore, verzoekende: dat er op dit 'ergerlijk geval' zou worden ge
attendeerd. De instructie werd vernieuwd op de vergaderingen te Borssele en later
te Heinkenszand, met het gevolg dat op 2 October 1709 de classis aan de ordina-
ris gedeputeerden gelastte overal nauwkeurig naar de leringen van Buitendijk te
vernemen.
Buitendijk verschool zich achter zijn kerkeraad, die in november een instructie bij
de classis inleverde met de vraag of de kerkeraad in kennis kon worden gesteld
van de bezwaren tegen hun leraar, om met de ambachtsheren, als zijnde de bevoeg
de rechters, naar kerkelijke orde met hem te handelen. De kerkeraad ging zover
dat ze bij akte van 5 januari 1710 Buitendijk verbood met de classis als rechter te
handelen en weigerde de gedeputeerden van de classis de toegang tot de kerke-
raadsvergaderingen. De classis werd voor het blok gesteld: de heren waren genood
zaakt hun bezwaren in te brengen bij de ambachtsheren van Schore en Vlake en
daarna bij de Staten van Zeeland. Deze meenden klaar te zijn met het advies aan
Buitendijk om zich toch maar aan de classis te onderwerpen.
Natuurlijk leverde dit advies niets op, bij request van 28 januari 1710 weigerde
Buitendijk. Hij verzocht nogmaals voor zijn competente rechters - de consistorie -
te worden terecht gesteld, of anders schriftelijk met de classis te mogen handelen.
Het hoogtepunt van de verwikkelingen.
De zaak bleef maandenlang slepende, het geharrewar bleef gaande, de voor- en
tegenstanders bleven elkaar in de haren zitten, totdat zondag 17 augustus 1710
aanbrak. Dit zou later blijken een beslissende dag te zijn geweest. Buitendijk
preekte die dag in 's Gravenpolder en had daar tot tekst Romeinen IV, 1, 2 en 3:
Wat zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze voorvader naar het vlees, verkre-
'gen heeft Want indien Abraham uit werken gerechtvaardigd is, dan heeft hij
'roem, maar niet bij God. Want wat zegt het schriftwoord Abraham geloofde
'God en het werd hem tot gerechtigheid gerekend'.
Naar aanleiding van wat hij toen zei beschuldigde men hem: le. dat hij niet goed
gereformeerd was; 2e. dat hij een verloochenaar van Christus was; en 3e. dat hij
een atheist was. Men trachtte te bewijzen dat hij over het geheel de stellingen van
Pontiaan van Hattem volgde en vier predikanten getuigden tegen hem.
Later is wel duidelijk geworden dat het op één hoop vegen van de stellingen van
Pontiaan van Hattem en Gosuinus van Buitendijk veel te ver ging. Buitendijk zelf
heeft zich in zijn verdediging dan ook scherp tegen van Hattem afgezet, wiens stel
lingen hij bestempelde als 'eene vervloekte en zielverdervende ketterij'. Opmerke
lijk is ook, dat de verwerping der Drieëenheid en huldiging van het Spinozisme
door de Faculteiten van Utrecht en Leiden niet aan van Hattem, doch door de
Coetuale Vergadering 8) wel aan Buitendijk ten laste werden gelegd.
Ten tijde van het inbrengen van de beschuldigingen moeten de driften evenwel zo
hoog opgelaaid zijn, dat men niet in staat was om rustig en weloverwogen te on
derscheiden.
Naar aanleiding van de beschuldigingen op grond van de preek van 17 augustus
besloot de classis, de zaak ernstig te behandelen en de aanklagers te horen. De 4e
mei 1711 werd bij resolutie der Staten bepaald, dat er tegen de 5e october een
74