DE ZOUTWINNING IN HET ZUIDWESTELIJK ZEEKLEIGEBIED EN DE INVLOED DAARVAN OP HET LANDSCHAP door I. Ovaa (1) Inleiding 'Gelukkig is het land waar 't kind zijn moer verbrandt'. Moer heeft in deze regels betrekking op het veen, dat vroeger veel als brandstof werd gebruikt. Het met zeewater doordrenkte veen, dat o.a. in Zeeland voorkomt, had echter nog een andere waarde. Uit dit veen - de darink of derrie - kon ook zelzout (keukenzout) worden gewonnen (2). Deze 'moernering'was in de late middeleeuwen, vooral van de 11e tot de 15e eeuw, een lucratieve bezigheid. Uit de ontdekking van de Ro meinse zoutovens in de Goese Poel is gebleken, dat deze winning van heel oude oorsprong is. De 'moernering' moge veel landbederf tot gevolg hebben gehad, en ongemak ver oorzaakt hebben voor de bewoners, het resulterende ongelijkmatige bodemopper vlak heeft unieke landschappen geschapen. Thans zijn, door rationalisatie, met name door ruil- en herverkaveling, de sporen ervan grotendeels verdwenen en zijn de grillig gevormde onegale percelen omgevormd tot een strak, modern cultuur patroon. De bodemgesteldheid Op de Afzettingen van Calais kwam het Hollandveen tot ontwikkeling. Eerst met uitgestrekte riet- en biezenvelden, in het verzoetend milieu weldra vervangen door een vegetatie waarin zeggen de boventoon voerden. Op veel plaatsen kwam hierna oligotroof veen tot ontwikkeling, voornamelijk bestaande uit de overblijfselen van veenmos, heide en wollegras. Doordat veenmos de eigenschap heeft zoveel water vast te houden dat het voor zijn eigen conservering zorgt, zodat het veen boven zijn omgeving en het grondwater kan uitgroeien, ontstonden opwelvingen ook wel belten genaamd (Booij, 1965). Het veen werd tenslotte door de zee over stroomd. Door de druk van de op het veen afgezette kleilagen en door ontwate ring werd de veenlaag samengeperst tot een laag van omstreeks een meter dik. De kleilagen waarmee men ten tijde van het moeren werd geconfronteerd, stammen uit de volgende tijdvakken: Duinkerke IB enkele eeuwen v.Chr. - Duinkerken II 250 - 800 jaar n.Chr. - Duinkerke III 900 -1500 jaar n.Chr. De overstromingen van enkele eeuwen vóór Chr. (Duinkerke IB) hadden in dit veengebied slechts een geringe verbreiding (Ovaa, 1971). Alleen het wat lager ge legen veen langs nog functionerende getijdegeulen en afwateringsgeultjes kwam hierbij onder invloed van de zoute getijden, die dood liepen op de wat hoger op gegroeide veenbelten. Wel drong de zee door enkele geulen diep het land binnen, waardoor ook daar het veen langs de randen verziltte en enigszins opslibde. Bij de Duinkerke II - overstromingen kwam het gebied steeds sterker onder invloed van de hoger oplopende zeespiegel te staan; van lieverlee overstroomden ook de hoger gelegen oligotrofe venen. Het landschap onderging een metamorfose waar bij het veen werd opgedeeld door kreken. De hierbij ontstane veeneilanden slibden 85

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 99