TUMULT OP HET KERKELIJK ERF IN SCHORE Achtergronden van de herkomst der uitdrukking 't is een BUTENDIEKER' door G.J. Lepoeter. De uitdrukking 'butendieker' is vooral in Zuid-Beveland vrij algemeen bekend. Men verstaat er onder: iemand die zich door afwijkende of abnormale gedragsre gels onderscheidt. Vrijwel niemand realiseert zich evenwel nog, dat in oorsprong het afwijkende gedrag doelt op de gedragingen op godsdienstig terrein, n.l. in de vorm van een volgeling of aanhanger van Ds.van Buitendijk. Het woordenboek der Zeeuwse dialiecten haalt dit feit wel aan met de omschrijving 'dat Ds.van Buiten dijk, als stichter van een streng-rechtzinnige sekte in Zuid-Beveland grote aanhang verkreeg'. Speurende naar de gang van zaken ten tijde van het optreden van de bewuste Ds. Gosuinus van Buitendijk, komen we tot de ontdekking dat juist het tegengestelde van 'streng-rechtzinning' waar is. De geschiedenis speelt zich af in het begin van de 18de eeuw. Meer dan elders was er in Zeeland in de periode 1680 - 1740 een sterke op het Antinomianisme 1) gerichte stroming waar te nemen. Onder de be naming Antinomianen werden in die tijd al diegenen verstaan, die hetzij tot de sekte der Verschoristen of Hebreën 2), hetzij tot die der Hattemisten, als volge lingen van Pontiaan van Hattem 3) behoorden. Ook de volgelingen van Ds.Gosui- nus van Buitendijk zouden aanvankelijk onder deze noemer gebracht worden. Inleiding Afscheiding en Doleantie lagen nog ver in de toekomst verborgen, maar binnen de Nederlandse Hervormde Kerk (toen nog Gereformeerd geheten) waren de te genstellingen groot en de aanhangers van de verschillende richtingen stonden vaak als felle kemphanen tegenover elkaar. In de tweede helft van de 17de eeuw was het vooral de wederzijdse haat en nijd van de coccejanen - volgelingen van Johan nes Coccejus 4) - en voetianen - volgelingen van Gisbertus Voetius 5) - die de vrees voor een grote scheuring reëel maakte. Nergens was, bij de opkomst van de Antinomianen, de Voetiaanse partij sterker dan in Zeeland; nergens een grotere spanning tussen voetianen en coccejanen. In de periode van de overgang van de 17de in de 18de eeuw waren de oorspron kelijke hoofdverschillen tussen de coccejanen en de voetianen allengs minder dui delijk geworden, doch zeker op het punt van de leerbegrippen omtrent de zon dagsheiliging liepen de meningen nog altijd aanzienlijk uiteen. Interessant is het de omschrijving weer te geven van de toestand omstreeks het jaar 1700, zoals deze in 1824 wordt gegeven door Ypey en Dermout in de 'Geschiedenis der Neder- landsche Hervormde Kerk': 'Bij de landgemeenten was trouwens het vroegst in de openbare voordragt van 'vele predikanten het onderscheid geheel weg, behalve wanneer men hen over het 'vierde gebod hoorde. Werd dat onderscheid, gedurende dit tijdperk, staag minder 'hoorbaar in de kerken, het was en bleef daaentegen zoo daar als elders meer 'zienlijk, meer in het oog vallend. Groot was het onderscheid in de levenswijze der 71

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1977 | | pagina 85