debet aan zijn geweest. Zijn afkomst en zijn ambachtsheerlijke titels bezorgden
de jonge Brouwer al spoedig belangrijke ambten in de Ganzestad en achtereenvol
gens vinden we hem als ouderman, schepen, weesheer en vanaf 1589 met onder
brekingen tot 1611 als burgemeester van Goes (6). Verder was hij vanaf 1579 tot
zijn overlijden in 1612 lid van het Goese schuttersgilde St.Joris, waarvan enkele
jaren als hoofdman en deken (7).
Evenals zijn vader was hij aktief in de landwinning. Als ambachtsheer van 'S-Heer
Hendrikskinderen liet hij in 1597 het tussen de Goese Polder en de sluis Ter
Lucht gelegen Leeuwerikenpoldertje bedijken, dat echter enkele jaren later weer
verloren ging (8).
Ook door middel van aankoop vergrootte hij zijn reeds uitgebreide grondbezit,
waarvoor zijn vader de basis had gelegd. Zo kocht hij zich onder meer grote de
len van de heerlijkheden 's-Gravenpolder en Ellewoutsdijk.
De nalatenschap van zijn vader bezorgde Cornelis Gillissen - reeds eigenaar van
een riante patriciërswoning in het centrum van Goes en mede-eigenaar van de in
de Heinkenszandse Oosterguitepolder gelegen "lantstede De Oude Brouwerie" -
ook het hof Watervliet. Werd deze door Gillis Cornelissen Brouwer vrijwel per
manent bewoond, zijn oudste zoon dacht er in eerste instantie niet aan zich defi
nitief in Heinkenszand te vestigen. Als burgemeester en weesheer had hij een zeer
vooraanstaande positie in Goes, een permanent verblijf op het platteland zou hem
wellicht schade kunnen berokkenen. Vermoedelijk speelde ook een zekere min
achting ten opzichte van het platteland en de sterk agrarische omgeving van Wa
tervliet hem parten. De levensstandaard en het ontwikkelingspeil lag in de steden
van zijn tijd beduidend hoger dan in een dorpsgemeenschap. In zijn huidige vorm
kon het hof voor hem als stedelijk regent dan ook nauwelijks representatief zijn.
Reeds in 1592, enkele maanden na het overlijden van zijn vader, werd Watervliet
"mette duvekeete ende gracht", alsmede het grootste gedeelte van de bijbehoren
de landerijen, voor "de somme van sestich ponden Vlaems" verhuurd aan een
zekere Pieter de Wachter (9).
Of het drie man sterke slotpersoneel, dat tot dan toe ook op Watervliet woonach
tig was, door de nieuwe bewoner werd overgenomen is niet bekend. Feit is dat
zij door Cornelis Gillissen werden uitbetaald tot "meye 1592", waarna we van
hen niets meer vernemen (2).
Uit deze tijd dateert het verhaal uit Mattheus Smallegange's Cronyk van Zeeland,
waarin wordt beweerd dat één van de vier lindebomen die omstreeks 1696 het
plein voor de buitenplaats opsierden aan het eind der zestiende eeuw door Mr.
Jacob Valcke zou zijn meegenomen uit Schotland, toen hij daar als vertegenwoor
diger van de Republiek aanwezig was bij de doopplechtigheid voor de eerstgebo
ren zoon van de latere Koning Jacobus I (10).
Inderdaad was de bekende Zeeuwse staatsman destijds eigenaar van het tegenover
Watervliet gelegen Slot Barbistein - thans staat daar de Rooms-Katholieke kerk -,
zodat het dus niet onmogelijk is dat Valcke een jonge linde als geschenk voor zijn
buurman heeft meegenomen. Dendrologen twijfelen echter ten zeerste aan de
juistheid van deze veronderstelling.
Pieter de Wachter, de nieuwe bewoner van Watervliet, heeft zich evenals zijn
voorganger niet lang mogen verheugen in het bezit van het huis. Reeds enige tijd
11