w
verbouwd. Wat Zuid-Beveland aangaat, ik heb het bestaan van een boekweitmolen
kunnen vaststellen - afgezien van de Kloetingse in Hoedekenskerke, en van een
tweetal in Goes (1
SoekveiL sUrk /ergrool
p,
<3
jboekueit^aacl.nai cjr
Boekweitgrutten (C. Beenhakker)
Herkomst uit warme landen maakte de plant in onze streken kwestbaar; inzaaien
deed men dan ook eerst als de zgn. IJsheiligen (11 - 14 mei) voorbij waren, en de
kans op nachtvorst begon af te nemen. Bloeiende boekweit had een grote aan
trekkingskracht voor bijen, imkers plaatsten graag hun korven langs boekweitvel
den; hoezeer twee partijen gediend konden worden, leert ons het volgende rijm:
De imker en de grutter, die vreesden beiden zeer,
Voor 'f kleine boekweitbloempje, want 't was merakel teer.
Als in de maand van Juni de wind naar 't Noorden loopt
Dan was 't de angst voor nachtvorst, die beider hart bekroop.
Maar als 't bloempje fris bleef en als de korrel zwol
Dan kreeg de één zijn korven en d'ander zijn zakken vol.
In augustus werd geoogst, op het moment dat de vrucht nog niet volkomen rijp
was. Rijp zaad valt af, en zou tijdens het oogsten verloren zijn gegaan. Om moge
lijk verlies bij vervoer te voorkomen had het dorsen op het land plaats, op grote
zaadkleden. Vrouwen droegen de struiken aan, de mannen dorsten, een heel dorp
vaak was bij deze handelingen betrokken.
De Molen.
Na aankomst op de molen werd het zaad door herhaaldelijk zeven van ongerech
tigheden gezuiverd; vervolgens werd het op een oven (de eest) verwarmd, zodat
de pel gemakkelijk breekbaar was. De afbeeldingen tonen ons een boekweit- (of
grutter-) molen, Jan Luijkens ets uit 1694 laat het bedrijf in werking zien. Door
middel van het grote tandrad en de daaraan verbonden rondsel en spillen werden
de molenstenen rondgedraaid, daartussen werden de zaden gebroken of gemalen.
Het paard, met oogkleppen voor, en door een aan de middenstijl verbonden stang
in zijn baan gehouden, trok, steeds in het rond lopend, een horizontale balk
voort. De boekweitmolenaar (de grutter) zorgde voor zaadtoevoer door met regel
maat de stortbak te vullen.
Boekweitmolens vormden met hun stal voor het paard (of de paarden, sommige
werkten met meer dan één) en schuur een klein complex, waartoe ook een winkel
behoorde. Men verkocht er boekweitmeel, gemalen grutten en zout. Grutten wa
ren de gebroken ruwe pel, waarvan pap werd gekookt, of gruttenbrij.
27