(üe C: rut ter. 6
Vat hi nnen sit, ïjst rechte fit.
flet Saadiwit buitendeel ontbloot,
ypord eerst te vechi tot eetbactrBrood:
Soo steek t de Keavvat it men .dijk leeven,
Jnd'tAavdseBast vanldeeg eiiBlocd,
IVaav uitAt/ heevlyckiA/ovd ontheeren,
AU Godeei igoede Scheiding doed
De boekweitmolen te Kloetinge
armen.
De oudste ons bekende
aanvrage om binnen de
Heerlickheydt van Cloe-
tinge te bouwen "eene
mole omme met dezen te
malen Bouckweytmeel en-
de gort" dateert van 1645,
en werd gedaan door Jan
Claesz. van beroep hove
nier. Dit werd hem toege
staan; verdere gegevens
ontbreken evenwel: wij
weten niet of de molen
heeft gefuntioneerd. Dat
zelfde geldt voor het twee
de ons bekende - en even
eens ingewilligde - ver
zoek: dat van Joannis
Marinisse Blommaert uit 1703 (2). Een werkende boekweitmolen ontmoeten wij
eerst bij Pieter Huijsman, en dan tweemaal in korte tijd: in 1758, bij een geschil
over de betaling van de impost (3), en in 1767 bij de opstelling van een schuldbe
kentenis. De tekst van deze laatste, die de nauwkeurige ligging van de molen aan
geeft - dezelfde plaats reeds waar ze zich later zou bevinden (4) - laten we hier
volgen: Monsieur Pieter Huijsman, meester boekweitmaler, verklaart schuldig te
zijn aan Mr. Willem van der Bilt, 300 pond en stelt o.a. tot een speciale
hypotece, sijn woonhuys staande aan den ring van 't dorp Cloetinge, in
de Koude Straate een huys en binneschuere en paardestal met een paard,
Grut ofte boekweitmolen daarin sijnde, binnen dese gemerken: oost de
Ets naar Jan Luijken (1694). De Grutter.
Oprichting van een molen
was afhankelijk van toe
stemming door de am
bachtsgerechtigden; verle
ning daarvan had voor de
aanvrager bepaalde finan
ciële consequenties. Inge
willigde verzoeken tonen
dat de Kloetingse mole
naar bijv. jaarlijks een ze
kere cijns aan zijn am
bachtsheer moest betalen,
bovendien diende hij,
eveneens jaarlijks, een zak
fijn boekweitmeel te leve
ren ten behoeve van de
29