men nochtans door de gestadig voortschrijdende inpoldering op den duur aan één molen niet meer genoeg gehad en zijn er later meer opgericht, o.a. nog één te Colijnsplaat, zonder daarbij het debiet van den oudsten molen te schaden. Noord-Beveland, eens de tuin van Zeeland genoemd, gaat ten onder in de storm vloeden van November 1532, die Reygersberg ons in al hun verschrikkelijkheid beschrijft. Het land blijft overgeleverd aan de werking van eb en vloed tot 1598, als de bedijkingswerkzaamheden een aanvang nemen; niet zoozeer omdat er nijpend gebrek is aan korenland, maar ook wel om de vruchtbare gorzen en slik ken rendabel te maken voor de eigenaars en ambachtsheeren, Philips Willem, Prins van Oranje en zijn zuster Gravin Maria van Nassau, gehuwd met Graaf Phi lips van Hohenlo, vrijheer tot Langenberg en luitenant-generaal ten dienste van de republiek der vereenigde Nederlanden. Bij acte van 29 december 1593 heeft Maria reeds twee derden van het bezit der Nassau's verkocht aan Jonker Jan van Mathenesse, heer van Riviere en eenige anderen, op welke overdracht Philips Wil lem bij charter van 11 Maart 1597 zijn sanctie verleent. Tegelijkertijd kondigt hij daarbij de aanstaande bedijking en verkooping van het resteerende derde deel aan, een en ander volgens voorwaarden, die graaf Philips in October d.a.v. definitief zal vaststellen. We ontleenen aan dit interessante document, dat het ingepolderde land verkaveld zal worden in perceelen van 71 gemeten a 84 carolusguldens, dus voor een prijs van f 5.964. Volteekend wordt de uitgifte nog niet voor de helft: de totale oppervlakte is na inpoldering ruim 4.372 gemeten, waarvan slechts ruim 32 "cavels" of 2.324 gemeten in andere handen overgaan. In de "conditiën ende voorwaerden" van den graaf zijn de eerste aanwijzingen te vinden voor een welgeordend bestuur der nieuwe bevolking, die zich weldra in dit land vestigt, hetzij om het landbouwbedrijf uit te oefenen, de bedijking te voltooien of handel te drijven. Om de economische belangen van de streek te bevorderen en den handel te loca- liseeren, bepaalt de graaf, dat de koopers "gehouden verplicht) sullen wesen in den dorpe, d'welck mijne genade (van) meyninghe is te ordonneren op het am bacht van Colijnsplaete, haer coren te schepe te brenghen, haere byeren, turff, hout ende andere materialen te halen ende voorts generalijck haren opslach van alderhande goet aldaer te houden", op straffe door het gerecht te bepalen. Er mag dus slechts één enkele haven binnen het ingepolderde gebied worden aange legd en wel te Colijnsplaat, dat weldra uit den grond verrijst volgens een vastom lijnd plan. Het dorp is aanvoerhaven voor alle materialen voor opbouw van huizen en boerderijen, wegenaanleg enz. en stapelmarkt voor alle producten, die het land oplevert en die van elders moeten worden ingevoerd. De plaats is niet wille keurig gekozen en ligt zoo gunstig mogelijk ten opzichte van Zierikzee, welke stad altijd nog een belangrijken handel drijft en betrekkingen met Holland on derhoudt. Goes komt, daar het per schip niet zoo gemakkelijk te bereiken is, minder in aanmerking. Colijnsplaat heeft haar centrale positie weten te behouden, totdat met den groei van het eiland de verder van het centrum afgelegen polders vanzelf aangewezen geraken op gunstiger gelegen markten: Wissekerke, later ook Kamperland, voor Walcheren; Kortgene voor Zuid-Beveland. De landheer eischt uitdrukkelijk de volledige uitoefening van alle heerlijke rech- 48

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1978 | | pagina 50