molenaar, die den molen van den rentmeester wil pachten, een instructie vastge steld. Alvorens hieraan eenige opmerkingen te ontleenen, moet eerst iets meege deeld worden over den molen zelf. Niet eerder zullen de metselaars en de timmerlieden, met het bouwen van den molen een begin gemaakt hebben, dan nadat er reeds voortgang begint te komen in het afkavelen van het land, het leggen van wegen, het bouwen van huizen, boerderijen, de kerk en het rechthuis voor schout, schepenen en polderbestuur en den aanleg van de haven. Het verhaal gaat, dat de ambachtsvrouwe, gravin Maria van Nassau, zelf tegenwoordig is geweest bij den aanvang van den bouw, hetgeen eenigszins te betwijfelen is met het oog op de heftige pestepidemie, die in 1604 en het voorjaar van 1605 de werkzaamheden zeker heeft vertraagd. De plaats van den molen is gunstig gekozen: gemakkelijk bereikbaar uit alle deelen van het ingepolderde land, dichtbij de kom van het dorp, ver genoeg van den zee dijk af om niet belemmerd te worden in den windvang en bovendien geplaatst op een natuurlijke hoogte in het terrein, welke wellicht mede oorzaak geweest is van het weglaten der balie. Marinus Rijckers is de eerste molenaar die den molen pacht en wel met ingang van 1 Januari 1606 voor twee jaar a raison van 25 ponden Vlaamsch per jaar (f 150,—). Volgens zijn instructie is hij verplicht ieder kwartaal een vierdedeel van zijn pacht bij den rentmeester, Marinus Werckendet, te betalen in gangbare munt; voor de nakoming van zijn verplichtingen moet hij twee "suffisante" bor gen stellen. Gaat hij failliet en kunnen ook deze borgen niet betalen, dan wordt de molen opnieuw verpacht; een lagere pachtsom komt te hunnen nadeele, het surplus eener hoogere echter ten profijte van den ambachtsheer. Om te voorko men, dat de boeren hun volle gewicht aan meel niet krijgen, moet de molenaar bij de waag steeds een bak gereed hebben staan met meel om het bij weging ontbre kende direct aan te vullen. Is er te weinig meel in de bak, dan wordt de molenaar met 10 schellingen Vlaamsch beboet; blijft er over, dan is het voor hem. Maal loon mag hij rekenen "naer ouder costume (- gewoonte)", d.w.z. zooals dat te St.Maartensdijk is vastgesteld. In meer opzichten is de molen aldaar, die eveneens in het bezit is van de Oranje's, tot voorbeeld genomen. De rentmeester en de schout, de voornaamste magistraat in het dorp naast den dijkgraaf, genieten bijzondere voorrechten in den vorm van gratis "bac-koorn" voor henzelf en hun huisgezin. Aan alle inwoners van Noord- Beveland wordt het verbod opgelegd hun koren elders te laten malen of meel in te voeren, op de verbeurte van het product en bovendien een boete van 17 schel lingen, die de molenaar en de schout samen deelen. Een gelijke boete bedreigt ook hen, die buiten Noord-Beveland gebakken brood verkoopen of in hun huizen voorradig hebben, met uitzondering evenwel van vreemde arbeiders, die voor ten hoogste twee dagen hun eigen mondvoorraad mogen meebrengen. Op "quarens" d.w.z. handmolens, mag alleen haver en boekweit gemalen worden. De molen is vanwege den landheer van de maalinrichting en de noodige gereed schappen voorzien, dus geheel bedrijfsklaar opgesteld. Op den molenaar rust de plicht tot onderhoud van "alle het gaende werck, te weten: cammen, staven, las sen, hecscheen, schrijffloop, roeden, des daer aancleeft", mitsgaders de plicht tot vernieuwing van de "steenreep, als het noodt" noodig) is en het uitvoeren van 50

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1978 | | pagina 52