gebouwd, zodat alle binnenterreinen en veel tuinen in de steden werden volge
bouwd. Pas na het tot standkomen van de Woningwet in 1901 kwam hierin ver
betering; woningbouw door verenigingen werd gesubsidieerd en er kwamen o.a.
bouwverordeningen en voorschriften. In Goes werd de eerste verenigingsbouw
verwezenlijkt in 1918 door de woningbouwvereniging "Nieuw Goes" in uitbrei
dingsplan Bouwplan I, de buurt rondom het Rimmelandplein. Een belangrijk ver
schil van deze woningbouw met de z.g. revolutiebouw van de laatste jaren vóór
de eeuwwisseling waarbij met een minimum aan middelen een maximale winst
werd nagestreefd, is dat de opzet van de bouwblokken veel ruimer is. Er werd
meer ruimte gelaten voor straatbeplanting en plantsoenen; in Bouwplan I werd
dit aangebracht naar een grondplan van L. A. Springer.
Hiermee werd tevens, zij het op voorzichtige wijze, de veranderde houding ten
opzichte van de natuur duidelijk, de tweede belangrijke verandering rond de
eeuwwisseling.
Enerzijds hangt deze samen met de gevolgen van de toenemende werkzaamheid
van een groot deel van de Nederlandse bevolking in de industrie, een langzame
stijging van de welvaart, anderzijds met de toenemende kennis van de natuur en
belangstelling voor de natuur in de 18e en 19e eeuw. Voorheen was dit bewuste na-
tuurbeleven in de stad vooral een voorrecht van de gegoede burgerij. Zij bewoon
de immers de prachtige villa's die in veel steden op en langs de wallen werden ge
bouwd, in tegenstelling tot Goes waar de meeste kapitaalkrachtigen in de stad of
op het platteland woonden en langs de wallen juist minder kapitaalkrachtigen.
Goede voorbeelden zijn de bolwerken van Haarlem waarvan de beplanting vol
gens de uit Engeland afkomstige landschapsstijl werd aangelegd in 1821 door de
tuinarchitekt J.D. Zocher jr.. Een groot deel van de aanlegkosten van de beplan
ting op een dergelijke wal kon immers worden gefinancierd door de verkoop van
de bouwterreinen op en langs deze wallen die door de gunstige ligging tot prijzen
stegen alleen betaalbaar door de meer gegoede burgers.
Tegen het eind van de 19e eeuw keerde het getij. De werkende bevolking werd
zich steeds meer bewust van haar rechten; er werden vakbonden opgericht, akties
met betrekking tot verbetering van de werksituaties in fabrieken en verkorting
van de arbeidstijden gevoerd. De vrije tijd nam toe waarmee tevens de trek naar
buiten op gang kwam, niet in het minst uit gezondheidsoverwegingen. Tegelijker
tijd ontstond ook de jeugdbeweging.
De kennis omtrent de natuur werd vooral gestimuleerd door de pioniers in de
veldbiologie onder andere F.W. van Eeden, die in 1886 z'n "Onkruid en Botani
sche Wandelingen" publiceerde, E. Heimans en Jac.P. Thijsse, de laatste vooral
bekend door de "Verkade-albums". Ouderen maar ook de jeugd gingen zich
organiseren in verenigingen en clubs die zich bezig hielden met natuurstudies en
met de bescherming van de natuur. In 1901 werd op landelijk nivo de "Neder-
landsche Natuurhistorische Vereeniging" opgericht, maar ook op provinciaal en
plaatselijk nivo werden initiatieven genomen; bijvoorbeeld de verschillende
provinciale schoonheidscommissies en verenigingen ter bevordering van het
toeristenverkeer (V.V.V.'s). In Zeeland werd de Prov.Zeeuwse Schoonheids- en
Archeologische Commissie opgericht (1919) en in Goes onder andere de Goesche
Vereeniging voor Kanarieteelt en Vogelbescherming. Ook de sportbeoefening nam
toe en zo werden er verschillende sport- en gymnastiekverenigingen opgericht.
55