Ook Gedeputeerde Staten van Zeeland en Staatsbosbeheer verleenden de toe
stemming, die nodig was voor het rooien van de bomen, de laatste instantie in
verband met de Noodboswet die in 1918 was afgekondigd.
De totale hoeveelheid te rooien bomen bleek na een verdere inventarisatie echter
veel groter te zijn; ook de bomen aan de Jacob Valckestraat en de F. den Hollan-
derweg (destijds Stationsweg genoemd) moesten "om den ander" worden geveld
zodat de in totaal 277 bomen die in het najaar onder leiding van de heer Okké
werden gerooid uiteindelijk f 17.367,— opbrachten (2). De aanleg van het
nieuwe plantsoen kon dus ruimschoots gefinancierd worden; de rest van het be
drag kon worden besteed aan de verbreding van de bestrating op het Kerkplein
en een nieuwe beplanting, op advies van Springer en aan een ijzeren omheining
op de rest van het plein (3).
Al in het voorjaar werd begonnen met de grondwerken en leverde Firma Wed. P.
de Jongh, gevestigd te Goes, de nieuwe aanplant die een rijke verscheidenheid in
variatie vertoonde. Enkele opmerkelijke exemplaren waren de moeras-cypres
(taxodium distichum) waarvan zich tegenwoordig nog twee links van de Ganze-
poortbrug bevinden en de berkpopulier (populus yunnanensis) die zelfs vandaag
de dag niet meer in Nederland gekweekt wordt. Wat betreft de nalevering van de
niet levensvatbare bomen, na de lange en strenge winter van 1921/22 was de
firma minder akkuraat; deze kwestie liep zelfs zozeer op dat Springer Burgemees
ter en Wethouders adviseerde een andere leverancier te vragen. Dit advies werd
evenwel afgeslagen omdat de genoemde firma zich garant had gesteld voor de bo
men die niet levensvatbaar zouden blijken te zijn.
De Oostwal ter hoogte van de Voorstad omstreeks de eeuwwisseling.
60