aanleg van het nieuwe plantsoen, ofschoon hieraan in de loop der jaren nog flink gewerkt moest worden vanwege de snel om zich heen grijpende "iepenziekte". Al in 1925 werden de eerste slachtoffers geconstateerd aan de F. den Hollander laan, de M.A. de Ruijterlaan, de Oostwal, de Westwal (bij de voormalige Koe poort en Westhavendijk) en het jaar daarop breidde de ziekte zich zo snel uit dat de direkteur van Gemeentewerken zich genoodzaakt zag rapport op te maken; hieruit bleek dat 12 van alle bomen waren aangetast. Behalve in de genoemde straten stonden ze nu ook nog in de Zaagmolenstraat, de Westerstraat en aan het terrein van de Gemeentelijke Reinigingsdienst. Rot huizen vroeg Staatsbosbeheer weer toestemming voor het rooien, dit werd hem weer toegestaan maar met het advies in plaats van iepen, die Springer aanbeval, nu suikeresdoornen, kastanjes en Hollandse- of zilverlinden te planten. Dit advies werd door de Raad meteen overgenomen. Weer een ander advies kwam van de Nederlandse Heidemij, die in haar tijdschrift (november 1924) het beplanten van straten en wegen naar Duits voorbeeld met vruchtbomen wilde stimuleren. Dit zou enerzijds leiden tot een hogere produktie-opbrengst en anderzijds naar een toenemend gebruik van vruchten. Wel moest men er op letten geen bomen met een zeer aantrekkelijk uitziende vrucht te planten. In de beginjaren was ook toe zicht noodzakelijk. Dit alles diende om diefstal tegen te gaan, ofschoon dit door het toenemende vruchtverbruik wel zou verminderen. In Goes vond dit idee evenwel geen navolging en ook Springer kwam terug van zijn advies weer jonge iepen te planten. In september 1927 sloeg Rothuizen weer alarm; "het aanzien van de stad en het bomenkapitaal verminderde aanzienlijk", hij achtte deskundig advies dan ook noodzakelijk en stelde de Raad voor het plan voor een flinke herbeplanting onder leiding van Springer te stellen, zo ging er weer een officieel verzoek naar de tuinarchitekt. Deze bracht nog dezelfde maand verslag uit en adviseerde een groot aantal aange taste iepen te rooien en voor een nieuwe aanplant onder andere Amerikaanse- en Hollandse linden, haagbeuken, abelen, acacia's en sierbomen te gebruiken (4). Springer lichtte zijn plan toe met de opmerking: "De Gemeenteraad zal de bitte ren pil moeten aanvaarden" want "bij zware kwalen moeten flinke maatregelen genomen worden" en hij sloot zijn rapport af met de woorden van Jacob Cats; "Wie prijst er ooit een mensch die oude boomen velt En daarvoor in de plaats geen nieuwe boomen stelt Maar hadden overlang ons ouders niet geplant Wat zou dan Holland zijn als veen en ijdel sandt. Ondanks zijn eerdere ontslagaanvraag die hij na een dienstperiode van 56 jaar als gemeentesnoeier indiende, maakte de heer Okké weer een taxatie op en kwam hierbij op een totaalopbrengst van f 6.770,—voor 382 bomen (5). De financiële commissie van de gemeenteraad, bestaande uit de heren Goedbloed, Simons en Hollestelle gingen noodgedwongen akkoord en ook Staatsbosbeheer en Gedepu teerde Staten gaven weer hun toestemming. Deze werd nog eens verleend in november 1929 toen weer een flink aantal zieke iepen was geconstateerd o.a. op de Oostwal en Westwal, aan de Oostsingel en bij de begraafplaats. 67

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1978 | | pagina 69