Overzien we de bodemgesteldheid van het omringend gebied, dan blijkt de onder
grond te bestaan uit veen. Dit veen komt voor op een diepte van 80 cm tot 1 mtr.
beneden N.A.P. alleen is het ter plaatse van de dorpskern door het grote gewicht
van de terp plm. 50 cm ingeklonken. Grote overstromingen voor het begin van
onze jaartelling hebben dit veen niet aangetast, de toen ontstane geulen bleven
juist ten zuiden van het dorp. Pas zo rond 275 na Christus is dit gebied geteisterd
door de zee en werd op het veen een zanderige laag afgezet, welke naar boven
toe overgaat in een laag zware klei. Het is op deze zware klei-laag dat we dicht bij
de kerktoren, op een diepte van plm. 4 meter beneden het huidige maaiveld, de
eerste menselijke aktiviteit op Kloetinge hebben ontdekt. Weinig meer dan een
donker gekleurd laagje aarde was er niet over. Misschien slechts een overschot van
een tijdelijke verblijfplaats van schaapherders, die gekomen van Walcheren of
Noord-Beveland tijdens de zomermaanden hun kudden weidden op de uitgestrek
te schorren, om in het najaar weer terug te trekken naar veiliger oorden (2). Dit
kan een lange reeks van jaren hebben geduurd, vermoedelijk valt deze periode
van deze zomernederzettingen zo omstreeks het jaar 1000.
Pas zo rond 1050 worden de omstandigheden zoveel beter dat men zich perma
nent kan vestigen. De eerste Kloetenaren (naar het woord van Verheije van Citters
(3) wonende op een kloete of kluit) hebben hun woonplaats omringd met een
aarden wal van plm. 1 meter hoog, een voor die tijd gebruikelijk systeem (4),
waarvan we ons natuurlijk niet een te grote voorstelling moeten maken. De ring-
wal liep waarschijnlijk vanaf het Peperstraatje tot de voormalige kleuterschool
een cirkel vormend dwars door de kerk en weer aansluitend bij de toren. Binnen
deze ringwal ontstond langzamerhand een opvulling van zand, afval, mest e.d.
Buiten de ringwal werden in de loop van de jaren dikke mestlagen gedeponeerd
die de terp een vrij grote doorsnede gaven, doch de dorpskern werd slechts
weinig uitgebreid naar het oosten. Het zal ongeveer 1100 geweest zijn wanneer
het eerste houten kerkje gebouwd werd. Door de hoge waterstand in het kerkge
bouw was het niet mogelijk een voldoende diepgaand onderzoek naar de juistheid
van deze bewering te doen. Het lijkt aannemelijk dat dit kerkje ook een plaatsje
vond op de vanouds bewoonde terp, ongeveer op de plaats van het huidige kerk
schip.
Hoewel het land in de 12e eeuw wel grotendeels bedijkt geweest zal zijn, treden
toch nog herhaaldelijk bij hoge vloeden overstromingen op, die het land teister
den. Door één ervan ontstond een geul tot vlak bij de kerk, de huidige vate is er
een restant van. Gelijktijdig hiermee is aan de zuidzijde van de terp een verster
king van palen en rijshout aangebracht. Toch breekt zo langzamerhand een betere
tijd aan, een wat toenemende welvaart is het gevolg van de schapenfokkerij en
daarmee verbonden handel in wol en zelfgeweven stoffen. Men gaat zelfs een
gloednieuwe kerk bouwen van de kort te voren uitgevonden baksteen. Het oudste
gedeelte van de huidige kerk zal waarschijnlijk tussen 1275 en 1300 zijn ge
bouwd. Het is het hoofdkoor, aan de oostzijde veelzijdig gesloten, met twee bo
gen geopend op het aan de noordzijde staande rechtgesloten Onze Lieve Vrouwe
koor. De kap van het hoofdkoor dateert nog uit de bouwtijd, die van het Onze
Lieve Vrouwe koor is omstreeks 1500 vernieuwd.
Opmerkelijk zijn de wandgeledingen van beide koren die met hun blindarcaden,
kolonnetten met bakstenen kapiteeltjes in de boogfries onder het tonggewelf
74