ZUID-BEVELAND en WEST-BRABANT
door W. A. van Ham
Het lijkt een hachelijke zaak de historische betrekkingen tussen deze landsdelen
aan de orde te stellen. Immers: op het eerste gezicht ligt er een diepe kloof in
mentaal en religieus opzicht tussen Zuid-Beveland en West-Brabant. Ook geogra
fisch lijkt er weinig verband te zijn, want afgezien van de Scheldedam (Kreekrak-
dam) en enige polders wordt de grens tussen deze streken alleen door water
gevormd.
Toch leidt een studie van de geografie tot andere inzichten: vóór de ingrijpende
overstromingen van de zestiende eeuw was de Schelde namelijk inplaats van een
zeegat een binnenwater, waardoor de oevers van Zuid-Beveland en West-Brabant
vrij dicht tegenover elkaar lagen.
Letten we dan nog op het feit, dat de kern van oostelijk Zuid-Beveland werd ge
vormd door een uitgestrekt moerassenlandschap, de zogenaamde "Wilde Moeren"
dan blijkt het voor de hand te liggen dat de dorpen ten oosten van dat moer en
het stadje Reimerswaal zich oriënteerden op het nabijgelegen Bergen op Zoom.
Bestuderen we de geschiedenis van de plaatselijke heren, dan komen betrekkingen
aan het licht die nog verder van elkaar gelegen plaatsen verbinden: enerzijds de
heren van Breda en Brabantse abdijen als Nijvel, Tongerlo en Sint Bernaards aan
de Schelde (Hemiksem); anderzijds de heren van Borsselen, Van der Maalstede
(Kapelle) en van Kruiningen. We onderscheiden derhalve Brabantse invloed in
Zuid-Beveland en Zeeuwse invloed in West-Brabant. Enige opmerkingen over de
economische betrekkingen completeren het beeld van de middeleeuwse situatie.
De daarop volgende eeuwen laten een steeds wijder wordende kloof zien, die
geografisch gedurende de laatste eeuw kleiner is geworden.
Ondanks het feit, dat gepoogd is door een geografische onderverdeling het histo
risch gebeuren overzichtelijk te maken, vormden de vererving, huwelijkspolitiek
en familiebelangen vaak ingewikkelde gebeurtenissen waarvan de achtergrond
niet steeds duidelijk is.
Het voortdurend streven van de adel naar vergroting van bezit en invloed greep in
de randgebieden over de grenzen heen. We merken wel op, dat deze in de dertien
de en veertiende eeuw nog niet scherp getrokken waren.
De lage landen tussen Zeeland en West-Brabant waren in deze tijd door de be
trekkelijk lage waterstand (in elk geval lager dan in latere eeuwen) nog bruikbaar
voor de winning van turf en zout en dus aantrekkelijk voor de landhonger van
"grote" en "kleine" heren. Pas in de loop van de vijftiende en zestiende eeuw
zou de toenemende invloed van de zeestromen de tussenwateren zozeer accentu
eren, dat een duidelijker (natuurlijke) grensafbakening tot stand kon komen. Dat
ging niet zonder moeilijkheden en geschillen. Totdat in de negentiende eeuw de
provinciale grenzen door de centrale overheid konden worden geregeld, bleven
bijvoorbeeld Nieuw-Vossemeer en Hinkelenoord, die geografisch met Brabant
verbonden waren geraakt, onderdelen van Zeeland vormen.
83