In Frankfort bleven een aantal gardes d'honneur achter vanwege ziekte van hun paard of zich
zelf. Een van die achterblijvers was de uit Zierikzee afkomstige J.B. Ferleman, een goede
vriend van David Vervenne.
Bij het doortrekken van het 6de regiment curaciers ontmoette Vervenne een Goesenaar, Wil
lem Pluckers, met wie hij zich 's avonds heel wel amuseerde. Binnen de garde kwam vaak riva
liteit voor, tussen de straatarme Franse zonen van adelijken en de rijkere burgerzonen; ook wel
tussen Fransen enerzijds en Nederlands en Vlamingen anderzijds. Het gebeurde zelfs wel, dat
ruzies in een duel uitgevochten werden.
Bij aankomst in Weimar doken voor het eerst de geruchten op over de gevreesde kozakken.
Viel men in hun handen dan werd men van alle kleren beroofd. Vreemd genoeg lieten de
kozakken de ongelukkige meestal weer vrij, zodat deze in Adamskostuum terugkerend in het
legerkamp het middelpunt van spot en hoon was. De geplunderde werd dan "cozaqué" ge
noemd. De manschappen raakten steeds meer bevreesd naarmate men Leipzig naderde; het
was ieder duidelijk dat daar de beslissende slag plaats zou vinden.
Nu kom ik er voor uit, dat alle mijne polsaderen sloegen en als 't ware mijne knieën tegen
elkander stieten. Den gewoonen lag was nu niet meer in mij te bespeuren, listen of slim
migheid was nu niet meer te gebruiken. Men vatte ons als den koe bij de hoorns om ze
ter slagting te brengen. Hoe meer wij Leipzig naderden, hoe meer de wegen waren opge
propt met geblesseerden, namelijk diegeene, welke met ligte blessuuren begunstigt waren,
onder welke menigte het ook aan geen Hollanders enz, die ons het aannaderende gevaar,
den gesteld(heid) van het leger niet te klein opgaven. De meeste derzulke waren aan
hunne handen of armen geblesseerd, hetgeen mij in 't eerst heel singulier toescheen; egter
een weinig daarna, gaven enige van hun mij er de redenen van op, die ze voor gelukkige
aanzagen, doordien er veele, ja wel de meeste deeze weldaad aan hun zelve te danken
hadden. Wij hielden alte voor eene herberg circa geloof ik nog drie uuren der te vreezene
stadt Leipzig. Hier hielden wij zeker vier uuren stil. Wij hadden reeds eenige dagen te
voren ooren spreken, dat er eene colonne met versche troupen uit Frankrijk tot verster
king der Fransche armée aan het afkomen was, die wij alhier nu moesten afwagten. Ein
delijk kwam de voorgarde der genoemde colonne te voorschijn, bestaande uit eenige cu-
rassiers, carbonniers, lansiers, huzaren enz. Kort daama volgde de geheele colonne of
corps d 'armée vergezeld van eenen groten train van canonnen, wagens van alleranden
aardt, met voorraad voor de armée. De commanderende generaal verwees ieder zijn
dorp of streek aan, waar hij zijn volk konde bivakkeren.
David Vervenne vatte samen met zes Vlamingen het plan op om zich aan de spoedig losbran
dende strijd te onttrekken door in een voorstad of in de stad Leipzig te verblijven. Deze zes
Vlamingen waren W. Callenfels, Jan en Jacob Hennequin uit Sluis, Morel en Van Anbroeck
uit Gent en Wendels. Zij vonden in de voorstad een kleine leegstaande herberg die voor hun
doel geschikt was. Daar verbleven ze van 30 september tot 19 oktober, toen ook zij voor de
geallieerde legers op de vlucht gingen. Met veel moeite slaagde het zestal erin om in leven te
blijven.
Wij waren somwijlen genoodzaakt twee uuren te lopen eer wij voedsel konden bekomen,
voor een bundel hooij moest men veeltijds 3 fr. betalen, waarmede onze paarden ook
daags 't mede moesten stellen. Zij hadden zoo gij begrijpen kundt, daar niet, egter zij
37