VAN STADSARCHIVARIS TOT GEMEENTELIJKE ARCHIEFDIENST
De geschiedenis van het Gemeentearchief Goes
doorH. UU
Op 7 juni 1852 vestigde zich in Goes een pas afgestudeerd advokaat: Johannes Gerardus ab
Utrecht Dresselhuis. Hij was bijna 27 jaar en zoon van de predikant en schoolopziener te Wol-
phaartsdijk dr. J. ab Utrecht Dresselhuis. De jonge advokaat nam zijn intrek bij de apotheker
P.J. van Kalmhout aan de Magdalenastraat 11. Dresselhuis' vader had een levendige belangstel
ling voor de geschiedenis van Zeeland, waarover hij veel publiceerde. Meermalen had hij ook in
de Goese archieven gespeurd en hij was bekend met veel dat verborgen lag op het Goese stad
huis. De belangstelling voor de historie was ook bij de zoon aanwezig en zeker op aanraden
van zijn vader ging de jonge Dresselhuis pogingen ondernemen om meer van die sluimerende
schatten van een ver verleden te achterhalen.
Op 30 november 1852 schreef hij een brief aan Burgemeester en Wethouders van zijn nieuwe
woonplaats. Daarin wees hij op het belang van de archieven voor de vaderlandse geschiedenis.
Hij wees erop dat reeds vele steden archivarissen, met of zonder honorarium hadden aange
steld om de archieven te ordenen 'en ten algemeenen nutte en gebruike in orde te brengen'(l).
Hij wees bovendien op het administratieve belang van de stukken als bewijsstukken van oude
rechten; 'met het oog op het voren aangevoerde waag ik het daarom UEdelAchtbare aandacht
hierop bepaald tevestigenen opmerkzaam te maken. De aanstelling van eenen stadsarchivarius,
belast met de taak om onder uwe medewerking te verzamelen hetgeen hier en daar verspreid
aanwezig is, zal mijnen inziens ook voor Goes niet dan goede vruchten kunnen dragen. Mogt
UEdelAchtbare dit met mij gevoelen, UEdelAchtbare zult dit belang niet voorbij zien, en het
voorbeeld van zoo veel andere plaatsen volgen door aan den raad dezer stad voor te stellen,
iemand in dergelijke betrekking aan te stellen en te benoemen. En hoewel, verre van toegerust
te zijn met de vereischte kunde tot deze moeylijke taak neem ik bij dezen tevens de vrijheid,
om bij aldien geen geschikter persoon bij UEdelAchtbare de voorkeur mogt verdienen, mij zei
ven bij eene voordragt aan den raad aan te bevelen tot voornoemde betrekking op geen hono
rarium aanspraak makende, hopende door ijver datgene te zullen aanvullen, wat mij aan kennis
mogt ontbreken, en alzoo te mogen medewerken tot het welzijn en het belang der gemeente'
(2).
Reeds de volgende dag kwam het stuk ter tafel in de vergadering van Burgemeester en Wethou
ders. De heren besloten 'van dat even belangrijk als belangloos aanbod' kennis te geven aan de
gemeenteraad en voor te stellen het aanbod aan te nemen. Op 3 december legde burgemeester
mr. M.P. Blaaubeen de brief aan de raad over en sprak zijn genoegen uit over het aanbod. De
zaak werd uitgesteld tot de volgende vergadering.
Op 16 december 1852 kwamen de vroede vaderen weer bijeen en vroegen zich af of de aanstel
ling van 'eenen archivarius' wenselijk en noodzakelijk was. Alle leden antwoordden bevesti
gend waarna men overging tot schriftelijke stemming. Met algemene stemmen bleek Dressel
huis tot gemeentearchivaris te zijn gekozen, 'buiten bezwaar der Gemeentekas' (3)
Met veel enthousiasme begon de onervaren archivaris met zijn werk, maar al spoedig werd hij
ongeneeslijk ziek. Op 18 november 1853 overleed hij op 28 jarige leeftijd.
De dominee - archivaris
Dresselhuis had over de rijkdommen, die zich op de zolder van het stadhuis bevonden, gespro
ken met de predikant dr. Rixtinus Arnoldus Soetbrood Piccardt. Deze was geboren in Leiden
105