Leraren als archivaris Met ingang van 1 januari 1892 benoemde de gemeenteraad tot leraar geschiedenis aan de gemeentelijke hogere burgerschool M.G. de Boer, afkomstig uit Groningen (19). Bij zijn aan stelling als leraar heeft men mede overwogen dat de historicus belangstelling had voor de funk- tie van archivaris en als vrijgezel voldoende vrije tijd gehad zal hebben om die funktie naar behoren te vervullen. Per 1 januari 1892 werd hij dan ook tot gemeentearchivaris benoemd. Met veel enthousiasme begon De Boer aan zijn werkzaamheden, wat al snel resulteerde in enkele kleine historische artikelen. Zijn archivarisschap duurde echter maar kort, want wegens zijn benoeming tot leraar in Amsterdam kreeg hij in 1892 eervol ontslag. In latere jaren ver schenen van zijn hand vele publikaties in het bijzonder op maritiem terrein. Zijn opvolger werd opnieuw een leraar bij de H.B.S.: F. Allan, leraar Aardrijkskunde en Neder lands (19). Op 30 september 1893 werd hij door burgemeester en wethouders tot gemeente archivaris benoemd met ingang van 1 oktober. Ook hij bekleedde het ambt slechts kort. Per 1 november 1895 kreeg hij eervol ontslag wegens vertrek naar 's-Hertogenbosch. Burgemeester en wethouders vonden opnieuw een leraar van de H.B.S. bereid gemeentearchi varis te worden. Op 28 december 1895 werd L. van Bruggen, leraar Aardrijkskunde, per 1 janu ari 1896 benoemd (20). Van Bruggen werd later directeur van de H.B.S.die overging naar het rijk. Evenals zijn voorgangers kon Van Bruggen weinig tijd besteden aan de archieven. Wel hield hij op bepaalde uren zitting—zo was Van Bruggen elke zaterdag van één tot twee uur op het stadhuis-maar hun werkzaamheden bepaalden zich tot de hoogst nodige. Tegelijk met de aanstelling van Van Bruggen als archivaris werd H.D. de Witt Hamer tot onbe zoldigd adjunct-archivaris benoemd, waarschijnlijk omdat deze veel belangstelling had voor de archieven. Hij kreeg in 1908 eervol ontslag en werd opgevolgd door J. de Kruijter. L. van Bruggen overleed op 9 januari 1918, 57 jaar oud. Met het overlijden van Van Bruggen was een einde gekomen aan de kombinatie leraar en archivaris. J. de Kruijter Met ingang van 21 februari 1918 werd de adjunct-archivaris J. de Kruijter tot gemeentearchi varis aangesteld. Jacobus de Kruijter was in Goes geboren op 21 december 1860 en daar schoenhandelaar (21). De Kruijter had een grote belangstelling voor de geschiedenis van zijn geboorteplaats en aan zijn grote kennis van het Goese verleden had hij ongetwijfeld zijn benoe ming tot gemeentearchivaris te danken. De nieuwe archivaris kreeg salarisverhoging. Zijn opvolgers hadden het steeds voor 50 gulden 's jaars moeten doen, maar de Kruijter kreeg voortaan een tientje per jaar meer. In 1919 werd zijn salaris tot honderd gulden verhoogd en in 1920 tot f. 120,per jaar. Als nieuwe adjunct-archivaris werd in 1918 P.C. de Gelleke aangesteld, zonder salaris. De Kruijter had zijn benoeming nog net op tijd binnen. Enkele maanden later zou de Archief wet 1918 worden vastgesteld, die de aanstelling van ongediplomeerde archivarissen verbood. Krachtens een overgangsbepaling konden de ongediplomeerde archivarissen, die voor de inwerkingtreding van de wet waren benoemd, in funktie blijven. In tegenstelling tot zijn voorgangers besteedde De Kruijter heel wat meer tijd aan de archieven. In het bijzonder zette hij zich in voor de materiële toestand ervan; nog steeds waren zij op de zoldervertrekken van het stadhuis geborgen. Hij wees op de grote gevaren bij brand. Het gemeentebestuur was niet ongevoelig voor de argumenten van De Kruijter en in 1926 werd een brandvrije archiefbewaarplaats ingericht in de voormalige vleeshal onder het stadhuis. De voor- 110

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1980 | | pagina 110