SINT CHRISTOFFEL EN HET BIER;
DE GESCHIEDENIS VAN HET GILDE DER BIERDRAGERS TE GOES
door F.H. de Klerk
Voorwoord
In Goes waren in de vijftiende eeuw elf hoofdgilden werkzaam, waarnaast een viertal minder
aanzienlijke ambachtsgilden voorkwamen. De hoofdgilden waren die der smeden, timmerlie
den, kooplieden, wevers, droogscheerders, kleermakers, vleeshouwers, schoenmakers, poorters
(de leden van dit gilde waren renteniers en zeer vermogende ambachtslieden), landlieden en
schippers (1). Het gilde der bierdragers, met als patroonheilige Sint Christoffel, behoorde tot
de plaatselijk minder aanzienlijke gilden. Van dit gilde zijn geen archiefstukken of andersoor
tige goederen bewaard gebleven, doch in het archief van de stad Goes zijn tal van reglementen
bekend die op dit gilde en ook op andere gilden betrekking hebben. Daarom lijkt het zinvol
een korte schets over de historie van deze vereniging van arbeiders te geven, vooral ook omdat
hiervan interessante bijzonderheden te verhalen zijn (2).
Inleiding
Het leven van de laat-middeleeuwse poorter werd voor een aanzienlijk deel beheerst door de
gilden. Vrije beroepen, die daor iedereen konden worden uitgeoefend, waren vrijwel onbekend.
De beroepsbevolking verenigde zich in gilden, die zich in de loop van de dertiende en veertien
de eeuw vormden in de Nederlandse steden. In andere Europese steden ging het gezag soms
over tot het oprichten van gilden, doch in de Nederlanden ontwikkelden ze zich spontaan.
Naar middeleeuwse opvattingen was voor iedere bezigheid en nering een patroonheilige te
bedenken die voor bescherming kon worden aangeroepen. Zo vond ook de handwerksman
voor zijn beroep een bijpassende heilige, die hij op een bijzondere manier wenste te vereren.
Zodra er in een stad meerdere vakgenoten werkzaam waren die een zelfde patroonheilige eer
den sloten zij zich tot gilden aaneen om hun verering op een hoger peil te brengen. Met het
toenemen der welvaart ging deze verering zich in de vijftiende en zestiende eeuw manifesteren
in het onderhouden van een gildealtaar in de parochiekerk, het schenken van kerkramen met
een afbeelding van de patroonheilige, of soms zelfs het laten bouwen van een speciale gildeka-
pel tegen de parochiekerk of elders. Bovendien vierden de gildebroeders vaak de feestdag van
hun heilige. Het lidmaatschap gaf ook de gelegenheid tot het houden van meer gezellige bijeen
komsten, terwijl tevens behoeftige kollega's of nabestaanden van vakgenoten enigszins onder
steund konden worden met de jaarlijkse kontributies van de leden. Het regelen van begrafenis
sen van een overleden gildelid behoorde hier ook toe.
In de zestiende eeuw had de beroepsmatige heiligenverering vaste vorm aangenomen en breid
den de bemoeiingen van de gilden zich sterk uit. Om de lokale en regionale belangen van de
leden te verdedigen en te bevorderen nam de invloed op het lokale en regionale bestuur nog
tot die eeuw toe. Beneden de grote rivieren en in Utrecht en Overijssel traden de ambachts
gilden vrij onafhankelijk op en hadden zij in sommige gevallen een aanzienlijke politieke in
vloed op het bestuur van hun stad. Ongeveer vanaf de eeuwwisseling van de vijftiende op de
zestiende eeuw slaagden de stedelijke magistraten erin een deel van de ekonomische wetgeving
naar zich toe te trekken. Door het krachtiger worden van het centrale gezag werden ook op
gewestelijk en nationaal niveau meer en meer voorschriften voor handel en bedrijf gedikteerd.
120