alle eer aan: evenals aan het begin van de achttiende eeuw werd het omschreven als Nassaus-
gilde. vanwege de partijkeuze voor de prins van Oranje (12).
De toelating van nieuwe leden was aan weinig voorwaarden onderworpen. Wanneer het gilde-
geld betaald werd en er voor nieuwe gildebroeders plaats was, behoefde slechts toelating van
het stadsbestuur verkregen te worden. De gildebroeders bezaten in de vijftiende eeuw een zeer
opvallend voorrecht: ook zij mochten zich uitspreken vóór of tegen nieuwe leden (13). In
latere jaren wordt van een dergelijk privilege voor de leden niets meer vernomen en trokken de
stadsbestuurders de gildetouwtjes naar zich toe. Vanaf het midden van de zestiende eeuw
bepaalde alleen de stadsregering nog wie voor het lidmaatschap in aanmerking kwamen. Nadat
de bierdragers zich van een karwei gekweten hadden dienden ze zich in hun gildekamer te ver
voegen. Daar werd het geld dat door alle gildebroeders binnen een bepaalde periode was ver
diend bij elkaar gevoegd. Uit deze som ontving ieder zijn deel. Na de uitbetaling werd van
ieder gildelid nog verwacht dat hij aan de 'gildebossche', de kas van het gilde, een min of meer
vrijwillige bijdrage schonk. Deze bijdragen dienden tot ondersteuning van behoeftige en werk
loze kollega's, tot het begraven van overleden bierdragers en tot betaling van de kosten van de
gildefeesten (14).
Werkzaamheden
De werkzaamheden van de bierdragers bestonden in de vijftiende eeuw uit het binnen Goes
transporteren van bier, wijn, boter, eieren en verder de overige getonde waren (15). In het
begin van de zeventiende eeuw werd het assortiment van de door de bierdragers te vervoeren
goederen aanzienlijk uitgebreid, namelijk met olie, traan, zeep, haring en andere getonde vis
(16). Na verloop van tijd kwam daar nog bij: cider, mee, gerookte zalm, sprot, mosselen en
oesters. De opkomst van de bierbrouwerijen in Goes was deels verantwoordelijk voorde uit
breiding van het werkterrein (17). Het vervoer van de goederen ging langs tevoren vastgestelde
routes door de stad, waar niet van afgeweken mocht worden. Als dit toch gebeurde, of als een
gildelid teveel loon vroeg voor zijn arbeid kon hem in de eeuwen vóór de reformatie een straf-
bedevaart naar Halle in Vlaanderen worden opgelegd, alsmede een boete van zes ponden
Vlaams. Later werd nog slechts een boete gevorderd (18). Ten behoeve van het werk hadden
de bierdragers in Goes in de middeleeuwen drie 'berrien' tot hun beschikking. Aan deze draag
baren konden in totaal zes personen werken. Deze gereedschappen werden van stadswege ter
beschikking gesteld. Behalve deze drie draagbaren mochten slechts lichte draaggereedschap-
pen worden gebruikt. Het werken met sleden en paarden werd enkel getolereerd als dit op uit
drukkelijk bevel van de gildedekens gebeurde. Van de ene kant vreesde het stadsbestuur dat
straten en kaden door de zware vrachten zouden worden beschadigd. Anderzijds zou het op
grote schaal gebruiken van paarden en sleden tot werkloosheid van veel bierdragers leiden
Bij grote karweien stelden de handelaren aan de gildebroeders een ton bier ter beschikking. Op
een lege ton werd het biervat geplaatst 'omme daer uuyt te drincken jegens den dorst'. Het
moest echter wel bij één vaatje blijven (20). Het oproepen van bierwerkers om zich voor
werkzaamheden te melden gebeurde op een bijzondere manier. Een deken of een van de oud
ste leden van het Sint Christoffelgilde nam plaats vóór of nabij de huizen Rennerswale en de
Meerminne (21), en riep twee maal met luide stem: 'Louwaert'! Deze uitroep sloeg op een spel
met dobbelstenen dat gespeeld werd om het aangeboden werk te verdelen. Iedere deelnemer
aan het spel zat aan de tafel in de gildekamer en tekende met een krijtje zijn punten op die
tafel aan (22). Ondanks een aantal verbasteringen en het vrijwel verloren gaan van de oor-
123