Reeds in de veertiende eeuw werd de inning van bier- en wijnbelastingen door het bestuur van Goes verpacht aan partikulieren (30). Deze pachters, soms impostmeesters of accijnsenaars genoemd, stonden in verband met en hadden enige mate van toezicht op het gilde. Zij waakten ervoor dat slechts vaten en tonnen vervoerd werden waarvoor belasting betaald was, hetgeen zij aangaven door een biljet aan de vaten te hechten. Men ging zelfs zover alle handel in bieren en wijnen te verbieden wanneer geen biljet aan de tonnen hing. In de zeventiende eeuw wer den vier personen met het toezicht hierop belast, die naar de biljetten de benaming zegelaars kregen (31). Voor deze betrekking ontvingen zij twintig ponden Vlaams (32). Van stadswege werd een accijnshuisje ingericht om oponthoud voor de handel te voorkomen; de pachters dienden daar tijdens de vastgestelde werktijden van de bierdragers te verblijven (33). ten. Door deze gedwongen nivellering was ieder initiatief tot verbetering en ontplooiing van nieuwe produkten bij voorbaat kansloos. De vierde Engelse Oorlog (34) versnelde de neergang van de volkswelvaart in belangrijke mate. Op deze voedingsbodem begonnen aan het einde van de achttiende eeuw nieuwe inzichten op het ekonomisch vlak en ook daarbuiten steeds meer terrein te winnen. In hun idealisme streefde het groeiend aantal patriotten onder meer naar vrijheid van handel en bedrijf. Na de fluwelen revolutie van 1795 duurde het nog tot 1798 voordat de gilden, die als een van de belangrijkste oorzaken van de recessie gezien werden, konden worden ontbonden. Het was het uitvoerend bewind dat op 5 oktober 1798 besloot tot opheffing van alle gilden binnen de Bataafse republiek (35). Volledige vrijheid voor het uitoe fenen van een beroep bracht dit evenwel nog niet. Voor elk ambacht werden provisionele kommissarissen benoemd, bij wie beginnende neringdoenden en ambachtslieden zich moesten Opheffing Gevelsteen met bierdragersLouwensteegje te Amsterdam (verdwenen). (Uit: Schilt- meijer. J.R. De gevelstenen spreken. Amster dam z.j.). Foto, 1980, J. Bitter te Goes. Hoewel het nationaal inkomen de gehele achttiende eeuw hoger lag dan in de zogenaamde gouden eeuw bleef de welvaart meer nog dan in de decennia tevoren in handen van een kleine maatschappelijke bovenlaag. De overgang van grote handelsnro- gendheid naar renteniersstaat ging voornamelijk ten koste van de aktieve goederenhandel en verschei dene takken van nijverheid. Hierdoor ontstond een chronische werkeloos heid. Vanwege de niet beweeglijke organisatie van handel en bedrijf was men niet in staat te konkurreren met het buitenland, waarbij de overheid bovendien verzuimde om bescher mende maatregelen voor de Neder landse ekonomie af te kondigen. De gildebestuurders hadden steeds geij verd voor een gelijkheid van produk- 125

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1980 | | pagina 125