HET ROZEMARIJNDIJKJE
Een onderzoek naar het oudste dijkje van Goes door B.Oele
De onwikkeling van Goes als woonplaats en centrum van Zuid-Beveland is, als van vele andere
plaatsen in ons gewest, slechts mogelijk geweest door de invloed die de zee op de vorming van
het land heeft gehad.
Blijkens talrijke moderne onderzoekingen (1) is deze invloed niet continu geweest, maar wis
selden perioden van betrekkelijke rust zich af met perioden waarin de zee tijdelijk meer aan
invloed won. De bewoonbaarheid van ons gebied blijkt vroeger nauw samen te hebben gehan
gen met de perioden waarin de zee zich rustig hield (2). En al zijn er aanwijzingen dat reeds
in de Romeinse tijd bewoning in de onmiddellijke omgeving van Goes aanwezig was, tijdens
de Duinkerke II-transgressiefase (±275-±800 na Chr.) is geheel Zeeland overspoeld en is be
woning teniet gedaan. In het gebied waar later Goes ontstond, werd een wijd vertakt geulen-
of krekenstelsel gevormd (3).
Van de bewoning in de 9e of 10e.eeuw in ons gebied is praktisch niets bekend. Tot op heden
is slechts één vondst gemeld van een scherf van eenreliefbandamfoor daterend uit de 9e of 10e
eeuw. Deze scherf werd gevonden in de Goese polder op de oerverwal van een oude geul (4).
Volgens Dekker (5) bevat een oorkonde uit 976, beschrijvende de goederen van de St.Baafs-
abdij in de pagus Beuelande, de naam Curtogusum, wat een verlatinisering zou kunnen zijn van
Korte Gos, waarvan dan weer de plaatsnaam Goes zou zijn afgeleid. Deze Korte Gos is vermoe
delijk de kreek geweest waar, op één van zijn oeverwallen, het oudste Goes is ontstaan. Door
stormvloeden in de eerste helft van de 11e eeuw zijn grote delen van het westelijk deel van
Zuid-Beveland in zee verdwenen. Vanuit het noordwesten werd de mogelijk nog niet geheel
verlande bedding van de oude Scheldearm (6) opnieuw in gebruik genomen en diep uitge-
schuurd. De tweede helft van de 1 le-en het begin van de 12e eeuw was een periode waarin de
zee zich nogal rustig hield; overal in ons gebied ontstaan dan nederzettingen.
Aan de zojuist beschreven rustige periode kwam in 1134 een einde, een groot aantal bronnen
maakt gewag van een geweldige overstroming in dat jaar. De reaktie van de 12e eeuwse Zeeu
wen op deze stormvloed was evenwel anders dan voorheen. Verliet men vroeger na een storm
vloed zijn woonplaats om zich met have en goed in een veiliger oord te vestigen, thans ging
men over tot de aanval. Men had de kunst geleerd dijksystemen te konstrueren, die de inunda
tie beteugelden, en men wist de 'geïnundeerde gebieden te herwinnen. Het eerste werk was
dan ook een beveiliging aan te brengen tegen de inbraken van de zee die vanuit de Schenge en
de Schelde o.a. bij Kattendijke het bewoond gebied bedreigden. Vanaf Wemeldinge is een toen
aangelegde dijk in de oude veldnamen nog redelijk te rekonstrueren. Zo vinden we achtereen
volgens:
de Polderdijk tussen Wemeldinge en Kapelle, de Braajendijk tussen Kapelle en Kloetinge, het
Lange Dijkje in de richting van Goes en via de Heernisseweg, volgens Dekker (5) eveneens een
oude dijk, even Goes weg denkend komen we, de richting van de Heernisseweg volgend,
terecht bij de nog bestaande 's-Heer Hendrikskinderendijk. Vóór het ontstaan van de stad
moet hier, aldus Dekker, een rechtstreekse verbinding zijn geweest.
34