DE LEGENDE VAN DE GEBARSTEN TORENKLOK.
door G.J. Lepoeter
Inleiding.
Klokken staan de laatste tijd in de belangstelling. Als voorbeeld daarvan willen we noemen het
uitgebreide artikel van J. de Ruiter in het jaarboek van 1979 (1), een recent artikel in het
maandblad van de Bond Heemschut (2) en het feit dat de hedendaagse klokkengieters handen
vol werk hebben, speciaal aan de vervaardiging van complete beiaarden. Niet dat we wat de
klokken betreft, terugkeren naar de middeleeuwse maatschappij, toen het dagelijks levens
ritme werd bepaald door 'dachclocke' en 'slaepclocke', marktklok, schepenklok, bidklok, dief-
klok, doodsklok en vele andereqnaar het is rustgevend om ook in onze jachtige tijd op een
stille zondagmorgen in de verte de klokken te horen luiden.
Nu willen we het in dit artikel hebben over een klok die al lang niet meer bestaat en waarvan
we tot voor kort niet wisten of ze wel ooit bestaan had. In Kapelle bestaat namelijk sinds men
senheugenis de legende over de torenklok, die gebarsten zou zijn en die daarna spoorloos is
verdwenen.
Bijlo maakt er in zijn Kroniek van Kapelle, zij het enigszins terloops melding van:
Een boer, Joost Bijlo genaamd en wonende op een hofstede in Teekenburg, had op zijn
sterfbed verzocht geen doodsklok te luiden bij zijn uitvaart, er al vloekende bijvoegende: 'als
ge het doet mag ik lijden dat hij barst'. Men deed het ondanks dit verzoek toch enzijn
wensch werd vervuld, de klok scheurde(3).
In het Zeeuwsch Sagenboek van Sinninghe vinden we het verhaal uitvoeriger en in een smeuige
vorm:
'Joost Bijlo, die op de Teekenburg onder Kapelle woonde, was wel de vroolijkste aller gilde-
broeders, steeds bereid tot snedige gezegden, en nooit om een geestig antwoord verlegen.
Maar wat niet door den beugel kon was wel, dat hij den spot dreef met alles en nog wat, zelfs
met de heiligste zaken. Hij gaf, in 't kort gezegd, om God noch gebod.
In de kerk zag je hem nooit, waarom was dat noodig, hij was rijk en gezond, dat liet hij over
aan de oude menschen. Voor die was de kerkgang een verzetje, de eenige afwisseling in de
dagelijkse sleur. Hem bracht 't alleen verveling. Zoo leefde hij vrij en blij en spotte naar har
telust, vooral dan wanneer de vromen bij zijn woorden huiverden. Hoeveel malen hij wel
wenschte dood neer te vallen, is niet te zéggen.
Wat hem ook danig dwars zat was dat men de klok luidde bij begrafenissen. Waarvoor was dat
nou noodig? Drukte bij het leven, maar niet meer na den dood, zei hij.
In elk geval zou voor hem de klok niet worden geluid, en deed men het toch tegen zijn wil,
dan wenschte hij, bij hier en gunder, dat ze barsten zou.
De dwaze Bijlo voelde zich op zekeren dag niet lekker, heelemaal niet erg, niets voor den chi
rurgijn, hij zou dien dag het bed houden en den volgenden morgen weer beter zijn, maar
toen hij zich even verlei en tegen de bedsteesponde leunde, schoot die plotseling los en viel
Joost de kamer in. Men beurde hem dood van den vloer.
Toen hij eenige dagen later begraven werd, en de klok ook voor hem werd geluid, ontstond
er tijdens den uitvaart een groote barst in de klok, waardoor eensklaps de zilveren toon zijn
helderen klank verloor.
Sedert jaren is de klok spoorloos verdwenen, wie weet te zeggen waarheen?' (4).
64