andere droogmethoden toegepast. Het halffabrikaat racine kon in balen of tonnen geperst op de markt gebracht worden. Ook kon men in de meestoof de bewerking voortzetten. In het stamphuiis werden de wortels tot poeder verpulverd. Met behulp van enkele paarden, in som mige gevallen met stoomkracht, werd een horizontaal geplaatst molen^d bewogen. Deze beweging werd overgebracht op een aantal op- en neergaande stampers, waannee de racine ge broken kon worden. Uiteindelijk .verkreeg men het begeerde rode poeder. De huur van de mee stoof, die voor de bewerkingsbeurten betaald moest worden, bedroeg voor de veertien eigena ren (binnenreders genoemd) veertig gulden per duizend kilo racine, buitenreders betaalden vijftig gulden per duizend kilo racine. Voor het produceren van muilen, het kwalitatief inferi eure buitenste gedeelte van de wortel, werd één tarief berekend, vijfentwintig gulden voor dui zend kilo. De werkers in de meestoof waren voornamelijk nachtuilen. Men moest voorkomen dat de meekrap in het daglicht kwam. Daglicht had een nadelige invloed op het kleurpoeder. De jaarlijkse winsten die aanvankelijk werden geboekt werden over de veertien eigenaren ver deeld; tekorten zuiverden de veertien uit eigen zak aan. Personeel Alvorens op zeventien juli 1871 de eerste stenen van de meestoof te leggen vergaderden de eigenaren over hun toekomstige boekhouder. Als kandidaten had men W.L. Kakebeeke te Goes (mede-eigenaar), J. van der Baan, M. de Kater en M. Weststrate, allen te Wolphaartsdijk, op papier staan. Na ettelijke herstemmingen kwam de naam van Matthijs Weststrate, gemeen teklerk, uit de stembus. Zijn grootvader, Jacobus van de Kreeke, eveneens uit Wolphaartsdijk afkomstig, stond voor vierduizend gulden borg. Als loon ontving Weststrate aanvankelijk hon derdvijftig gulden per jaar. In 1876 werd vanwege tekorten op de exploitatierekening dit loon tot honderd gulden teruggeschroefd. Dat hij daar weinig moeite mee had blijkt uit het voorstel dat hij in 1877 aan de vergadering van eigenaren deed. Vanwege de weinige werk zaamheden dat jaar verklaarde hij geen belang te stellen in salariëring. De boekhouder was ondergeschikt aan het bestuur, dus aan de eigenaren. Hij administreerde de aanvoer van groene meekrap en de afvoer van bereide mede. Hij inde de huur voor de meestoof, die boeren en handelaren verplicht waren te betalen als hun planten bewerkt werden. De boekhouder vormde de schakel tussen de eigenaren en de werkers in de stoof. Tijdens de vergadering van negen augustus 1871 werd gedebatteerd over de vervulling van de funktie van droger. Als kandidaten werden genoemd Chr. van den Berge te Wissenkerke, stam per in de meestoof De Roos aldaar, A. Labeur te Kattendijke en G. van der Welle te Zierikzee. Uiteindelijk viel de keuze op Christiaan van den Berge. Hij ontving geen jaarloon, maar moest zich tevreden stellen met drie gulden tachtig per duizend kilo bewerkte meekrap. Daar kwa men de volgende faciliteiten bij: vrij wonen bij de stoof, vuur en licht, en het vruchtgebruik van ongeveer tachtig vierkante meter aardappelland .Na twee jaar nam Van den Berge hier evenwel geen genoegen meer mee en bedong hij vier gulden vijftig voor elke duizend kilo. Een jaar later werd hem het vruchtgebruik van het aardappelland ontnomen en moest hij hier voor jaarlijks twintig gulden gaan betalen als pacht. Opgemerkt moet wel worden dat de op pervlakte van dit land werd uitgebreid tot ongeveer tweehonderd twintig vierkante meter. De droger vervulde een funktie die met die van bedrijfsleider te vergelijken is. Hij had het toezicht over de overige personeelsleden. Op grond van zijn ervaring bepaalde hij hoe lang de wortels gedroogd werden, een verantwoordelijk werk. Wanneer het werk dat toeliet verzorgde hij de gebouwen en het stoofterrein; op zijn kosten moest hij zelfs gebroken ramen laten herstellen. 78

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1980 | | pagina 78