tendeerde op grond van vermeende uitspraken van Budding, deze te moeten opvolgen. Een zekere mate van eerzucht was hem daarbij niet vreemd. Hij bewerkte dat een deel der gemeen te zich van de meerderheid afscheurde. Merkwaardig is dat dit deel geografisch was bepaald: de leden voor zover woonachtig in Kapelle en Biezelinge en een gedeelte van de leden te Wemeldinge maakten zich los van Adriaan de Schipper en Koert Loggers en kozen Pieter van Paassen tot voorganger. Zij kerkten vanaf 1871 in Kapelle en stichtten een zelfstandige gemeente. Een der leiders van de Kapelse groep was Adriaan van Velzen, die vol vuur partij koos tegen wat hij in zijn aantekeningen noemt de heerschappijvoerende opzieners, waarmee hij Koert Loggers en Adriaan de Schipper bedoelde. De Wemeldingse Christelijk Evangelischen waren dus sinds 1871 gescheiden in twee groepen. Eén, die in Goes kerkte en Koert Loggers en Adriaan de Schipper als opvolgers van Budding erkende, en één, die in Kapelle kerkte en Pieter van Paassen tot voorganger had. Ook hier zien wij een opmerkelijk sociaal verschil, dat des te merkwaardiger is omdat Budding zijn leven lang getracht heeft het verschil tussen rijk en arm te doorbreken. Geslaagd is hij er niét in: de boeren die tot zijn gemeente behoorden reden met hun sjezen naar Goes, zoals de De Schip pers, de arbeiders liepen. Dat arbeiders met boeren meereden, kwam zelfs in de gemeente van de sociaal-voelende Budding niet of slechts zelden voor. De Wemeldingse groep, die naar Goes bleef gaan, omvatte allereerst de De Schippers, Adriaan en Jacobus, en hun inmiddels getrouwde zonen en dochters met hun gezinnen, verder de weduwe van Jacobus Lavooy, de boerin van de hofstede in de Oude Polder, met haar kinderen, waaronder haar getrouwde zoon Jacob I^avooy, die wij straks nog zullen tegenkomen; verder de middenstander, die met sukses een handel in ellegoed aan het opbouwen was en niet meer onvermogend was te noemen, Daniel Pieterse, eertijds diaken in de Hervormde kerk, later een volgeling van Budding; verder één van de kleinere boeren, Adriaan Verburg, en Johannes de Jonge, zoon van de hemelse bak ker uit Goes, en molenaar van de molen op de Lóó. Ook gingen naar Goes, min of meer door hun positie verplicht, de Christelijk Evangelische arbeiders van de De Schippers, zoals Jan van Liere, Gerard Schouwenaar, Comelis Bouterse, Jan I^eys en hun gezinnen. Naar Kapelle gingen vrijwel uitsluitend arbeiders: Adriaan van Velzen, Marinus Traas, Gom- mert Haverhoek, Comelis Kosten, Jan Beenhakker, Marinus en Comelis Dekker Pz., Adriaan van Stel met hun gezinnen. Alleen Marinus Traas, de gangmaker van het gezangenoproer, kon men geen arbeider noemen, maar meer dan een kleine zelfstandige was hij toch niet, al pachtte hij de hofstede'Onder de Lindeboom'. Op initiatief van Adriaan van Velzen begonnen de Wemeldingse leden van de Kapelse gemeente van ds. Van Paassen gedurende de winter van 1872 - 1873 in Wemeldinge zelf samenkomsten te houden. Adriaan de Schipper, de ouderling van de Goese gemeente, huurde nog steeds een deel van de schuur van Comelis Lindenbergh en katechiseerde daar en hield er bijeenkomsten. Hoewel de schuur zondags ongebruikt stond, kon Adriaan van Velzen er geen beschikking over krijgen. Maar vlak bij de schuur, ook op het oosteinde van het dorp stond het onbewoonde arbeidershuisje van Marinus Ferdinandusse, dat men voor een appel en een ei kon gebruiken. Het huisje was natuurlijk ongemeubileerd, maar de één bracht een stoel, de ander timmerde een bank en in de bedstee werd een lessenaartje gemaakt, waarachter de voorganger, en dat was in de regel Adriaan van Velzen, de Heilige Schrift uitlegde in de geest van Budding en Van Paassen. De sakramenten werden bediend door Van Paassen, die ook wel eens in de Wemeldingse huisgemeente kwam preken, evenals een gewezen zendeling, Adrianus Mooij, die door ds. Witteveen te Ermelo naar Zuid-Beveland was gezonden om Van Paassen te assisteren. 94

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1980 | | pagina 94