Adrianus Mooij was in 1841 te Apeldoorn geboren en kort daarop naar Ermelo verhuisd, waar zijn ouders toetraden tot de Zendingsgemeente van ds. Hermanus Willem Witteveen. Met zijn broer Jacob volgde hij de zendingsschool van Witteveen, studeerde vervolgens in Elberfeld-Bar- men en Bazel en vertrok daarop als zendeling naar Soedan. Hij en zijn broer Jacob waren in 1866 de eerste zendelingen in dat gebied, maar hun verblijf was er maar van korte duur. Jacob Mooij stierf in de woestijn en werd er door Adrianus begraven. Adrianus kreeg daarop een zonnesteek en zijn gezondheid bleek voor het tropische klimaat ongeschikt. Na zijn terugkeer in Ermelo werd hij door Witteveen uitgezonden als evangelist - en dat betekende bij Witte veen zonder enige salariëring, of zoals hij het in Bijbelse termen noemde, zonder buidel of male naar Zuid Beveland. Dit was een taktische zet van Witteveen, die wist welk een ver warring de plotselinge dood van Budding had teweeggebracht, en de arbeid van Mooij als rond trekkend prediker op Zuid-Beveland heeft in aanzienlijke mate meegewerkt aan de konsolide- ring van het werk van Budding in de kritieke dagen na zijn dood. In de loop van 1873 vertrok de Wemeldingse Hervormde dominee Willem Petri en begon er een lange vakature. De Wemeldingse Hervormden, voor zover zij rechtzinnig waren, raakten al gauw in konflikt met de zeer vrijzinnige konsulent en waren bovendien ontevreden over hun kerkeraad, die te weinig en te langzaam stappen deed om de vakature te vervullen. Om niet bij de konsulent aan te moeten kloppen richtten zij aan Adrianus Mooij, als hij te Wemeldinge was, officieuze verzoeken om zieken te visiteren, stervenden bij te staan en zelfs begrafenissen van Hervormden te leiden. De gemeenschap van Adriaan van Velzen zag hier een kans, die niet verwaarloosd mocht worden. Met goedvinden van Van Paassen werd Mooij door de gemeen schap benoemd tot voorganger op een vast traktement van f. 2,50 per week, maar met de ver zekering, dat hij wel eens wat in natura toegezonden zou krijgen. Een belofte die men gedu rende de 49 jaar, die Mooij in Wemeldinge zou blijven, steeds trouw gehouden heeft. Veel heb ik gebeden, zo zei later Adrianus Mooij in zijn verslag over zijn 40-jarig jubileum te Wemel dinge in 1913, dat na uitputting en vermoeidheid van aanhoudend reizen door de wereld mij een stille en rustige plaats mogt worden aangewezen voor mijn volgende werkkring, en in zijn rede uitgesproken op zijn 45-jarig jubileum in 1918 kwam deze zinsnede voor: Wemeldinge is mij toentertijd duidelijk aangewezen onder het voorzienig bestuur des Heeren. De 32-jarige Mooij was nog ongehuwd en nam zijn intrek bij Marinus Traas op de hofstee in de Kezêê, de penningmeester der gemeenschap. De Wemeldingse samenleving aksepteerde Mooij van begin af aan. Naast het feit van de lange vakature en de vrijzinnige konsulent in de Her vormde kerk, zal zeker zijn beminnelijk karakter daartoe hebben bijgedragen. Alleen de Chris telijk Evangelischen van de groep van Adriaan de Schipper lieten hem vooralsnog links liggen. Maar zo lang duurde dat toch niet. De gemeenschap van Mooij groeide, en het huisje van Fer- dinandusse werd te klein. In 1874 stelde de Goese groep de schuur van Cornelis Lindenbergh ter beschikking op zondag en in de week, wanneer zij die zelf niet nodig had. Eén lid van de Goese groep ging nog verder. Daniel Pieterse gaf voor een gering bedrag in huur aan Mooij, na dat deze in 1874 te Ermelo was getrouwd, een kamer in een huis aan de dorpsstraat, thans nr. 63. Bovendien trok Daniel Pieterse zich het lot aan van Adriaan van Velzen, die door ziekte geen landarbeid meer kon verrichten en in zeer behoeftige omstandigheden verkeerde. Hij stelde hem in staat een handeltje in aardewerk op te zetten en gaf hem een hondekar. Volgens de lidmatenregisters van de Hervormde kerk scheidden zich in die tijd van de kerk af om naar de gemeenschap van Mooij en van Velzen over te gaan met hun gezinnen: Dirk van 96

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1980 | | pagina 96