toe; hij moest een bedevaart maken naar Onze Lieve Vrouw van Amersfoort en een boetetocht naar St. Adriaan te Geertruidenberg. Terug daarvan werd hij verplicht om op de zondag daarna in de rechtbank de vierschaar te komen met een waskaars van twee pond en een schape bout. Nadat hij vergiffenis gevraagd had, werd de kaars naar de kerk gebracht en ging het vlees naar de armen. En alsof dit allemaal nog niet genoeg was kon hij tot besluit nog een bedevaart gaan maken "tot Cypres over zee". Als we dit lang niet malse vonnis lezen krijgen we de indruk dat de heren van de magistraat stilletjes hoopten, dat Cornelis ergens onderweg zou blijven steken of misschien wel verongelukken. Het reizen in die dagen was een gevaarlijke bezigheid. Zou Cornelis ooit weer thuis zijn gekomen? Wie zal het zeggen? Ruzie in het straatje We schrijven begin augustus 1450, als Jan Colijnszoon en Manne zijn vrouw ruzie krijgen met Jan Comeliszoon. De herrie liep zo hoog, dat Jan Corneliszoon de deur van de andere Jan finaal doormidden trapte. Nadat ze allen min of meer gehavend uit de strijd waren gekomen werd de zaak voor de rechtbank gebracht. Jan Corneliszoon werd als aanstichter van de ruzie veroordeeld tot het betalen van de schade aan de deur. Verder moest hij onmiddellijk voor de kapotte deur gaan staan en daar met luide stem roepen: "dat hij van Manne, Jan Colijnswijf niet en weet dan van een goeden wijve ende wat hij anders daer van gezegt heeft is qualijc ende valselick gelogen ende dat hij gesproken heeft als een boef'. Stellen we ons dat tafereel voor. De hele buurt is te hoop gelopen voor het huis van Jan Colijnszoon,kinderen wringen zich tot op de voorste rij en dan komt Jan Cornelis zoon tussen de stadswachten, achter hem triomfantelijk het beledigde echtpaar. Onderbroken door luid hoongelach zal hij zijn verhaal gedaan hebben om daarna met een rode kop van schaamte weg te sluipen, waarschijnlijk om zijn vernedering weg te drinken met een paar pot ten bier. Angst voor de rode haan Een middeleeuwse stad, volgepakt met houten huizen die tegen elkaar geleund staan in smalle bochtige straten. Een onvoorzichtigheid met vuur en het was gebeurd. Een brand die men niet snel onder de knie kreeg liep in die tijd vaak enorm snel uit de hand en legde soms een groot gedeelte van een stad of dorp in de as. Er werd dan ook zeer streng opgetreden tegenover iedereen die onvoorzichtig met vuur omsprong. Verzachtende omstandigheden werden niet in aanmerking genomen. Zo kon het dan ook gebeuren dat Hein Arents, begin november 1449 voor straf een bedevaart moest gaan maken naar Onze Lieve Vrouwe te Halle. Wat was er ge beurd? In zijn huis was een begin van brand ontstaan doordat joffer Aechte een kraam- hulpje de wieg in brand liet vliegen terwijl de huisvrouw in het kraambed lag. Het arme kind was misschien zo van streek, dat ze bij het voorverwarmen van de gereedgezette wieg vuur had laten vallen en zo brand had gesticht. Niet alleen de jonge vader mocht ter bedevaart gaan, ook joffer Aechte. Zij werd naar Onze Lieve Vrouw van 's Hertogenbosch gestuurd. IMog meer trammelant rond de kraamkamer Het was ene Jan Dickbusch, die in mei van het voorjaar 1484 het al te bont maakte. Bij nacht en ontij was hij voor het huis van een "vrouwe persone" gekomen "die in lach van kinde". Hij begon daar op de deur en vensters te bonken en probeerde naar binnen te komen. 109

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 111