Enkele buurvrouwen, die de kraamvrouw bijstonden, kwamen daarop naar buiten gevlogen en riepen tegen hem: "Jan wat wildij maken, gaet uwes weegs, ghij en hebt hier niet te doene". Waarop Jan tegen de vrouwen zei: "zwijgt ghij hoere, ick sal er nochtans inne bij gods krachte, en waer icker inne, ick steke u beide uw keel aff'. Voorwaar niet kinderachtig. Gelukkig kwamen er meer mensen op het rumoer af. Jan werd door de te hulp geroepen nachtwakers in de kraag gepakt en naar de gevangenis in de stadhuistoren gesleept. Na een tijdje voor-arrest werd hij voor de tijd van tien jaren verbannen uit Zuid-Beveland en Borsele. Mocht hij het in z'n hoofd halen om eerder terug te komen dan zou hem dat zijn rechterhand kosten. Een radi- kale manier om van herrieschoppers af te komen. Uit de hand gelopen Rond de oude stad lagen de wallen en de stadsgracht, gewoonlijk veste genoemd. Omdat de oostkant van de stad hoger lag dan de westkant was het nogal moeilijk om steeds voldoende water in de veste te houden. De oplossing voor dit probleem werd gevonden door een stenen dam met schuif te maken ter hoogte van de tegenwoordige Westsingel. Het was rond de jaar wisseling van 1483 dat Mr. Jacop Clementszoon, Pieter Blaffart, Gillis Corneliszoon en Jacob Janszoon in de weer waren bij deze afsluiting. Wat ze daar moesten doen is niet duidelijk, wel staat vast, dat de zaak behoorlijk uit de hand liep. Op de een of andere manier raakte de schuif onklaar en stroomde al het water uit de oostvest in de westvest. Er kwam zoveel water, dat al de landerijen rond de westvest blank kwamen te staan. Dat gaf natuurlijk de nodige deining. De schuldigen werden dan ook opgespoord en werden gezamenlijk ter bedevaart gezonden naar Onze Lieve Vrouwe ten Insele. Ten Insele was de naam van een klooster in de omgeving van Culemburg. Terug van deze reis moesten de vier "waterbouwkundigen" de afsluiting weer laten maken en een grote waskaars offeren in de kerk. Van gooien, smijten en schelden Lauris Janszoon, bijgenaamd "rijke Lauris" was op de vroege avond van 5 februari 1484 bij Pieter Backer en diens vrouw op bezoek. De visite liep op een ruzie uit. Het einde was, dat Lauris de vrouw van Pieter Backer finaal onder de tafel sloeg. Ook deze gebeurtenis kreeg haar einde voor het gerecht. Een bedevaart naar "de Insele van St. Marie" en het leveren van tienduizend stenen voor de herbouw van de watermolen werden hem toebedeeld. Het was Oei Maertszoon die op een warme avond, zittend voor zijn huis, in gesprek kwam met Boudijn Jans., zijn overbuurman. Er werd waarschijnlijk een pintje bier gedronken en moge lijk méér dan één. De avond was ook zo warm en van praten krijg je dorst. Het werd zo laat, dat een kandelaar met kaars erop voor het nodige licht moest zorgen. En dan gebeurt het, een domme uitlating, een grauw en een snauw en de ruzie is er. Banken worden omgegooid, het vrouwvolk vlucht naar binnen en dan wordt Oei zo kwaad dat hij de bierkannen en de kandelaars bij zijn overbuurman door de ruiten smijt. Een bedevaart en als extra toegift de bepaling, dat hij voor zonsopgang uit de stad moest zijn. Dan lezen we ook nog van de twee boezemvrienden. Pier Janszoon Mooiekint en Jan Wolfarts- zoon waren aan de boemel geweest, arm in arm zwieren ze door de donkere straten. Bij het stadhuis gekomen gingen ze binnen bij de stedelijke nachtwakers. In hun overmoed bedreigden ze de wakers met hun dolken en smeten de kachel dwars door het wachtlokaal. 110

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 112