Op 25 februari 1775 besloot de raad dringend te vragen aan de predikanten om voortaan het noemen van achternamen achterwege te laten bij onechte kinderen en zich te bepalen tot het noemen van alleen de voornamen bij de doop. In het doopboek mocht de dominee wel de vader vermelden, maar daarvan moest hij dan op de hoogte worden gesteld, opdat hij zijn naam kon zuiveren van alle blaam. Nog diezelfde dag werd de resolutie behandeld in de ver gadering van de kerkeraad, die zonder verder kommentaar besloot de richtlijn te volgen. Nog was alle kwaad voor Huijbert Jan niet bezworen. Martina, die nu wel inzag,dat Huijbert Jan de Heere haar kind niet zou erkennen, wendde zich tot de baljuw Nicolaas Eversdijk. De baljuw was familie van Huijbert Jan de Heere, maar vervulde niettemin zijn plicht en sprak de vermeende vader over de zaak aan. Huijbert Jan haastte zich om een verzoekschrift in te dienen bij het gerecht om zich te mogen verweren tegen de laster. Burgemeesters en schepenen besloten op 27 februari 1775 het verzoekschrift in handen te stel len van de baljuw voor nader advies. Deze liet Martina Kolaris bij zich roepen en hield haar voor dat De Heere bleef weigeren het kind te erkennen. Zij volhardde echter bij haar eed, ge daan in het kraambed en verklaarde nogmaals, dat ze "nooyt met een ander, dan met den Heer beschuldigde, vleeslijk heeft geconverseerd, en dat zijn Edele dus vader van deze hare vrugt is". Ook met Huijbert Jan de Heere besprak de baljuw enkele malen de zaak "zeer serieus", maar hij ontkende opnieuw "op het allersterkste". In zijn advies merkte de baljuw over deze "allerteederste zaak" op dat "een van bijde notoir zijne ziel en consciëntie door het doen van een valschen eed moet belasten". De Heere wilde gebruik maken van twee oude bepalingen uit 1607 en 1674. Door het afleggen van een eed, dat hij niet de vader was kon hij vervolging ontlopen. De baljuw erkende,dat hier voor Huijbert Jan de Heere een mogelijkheid lag, zich te distanciëren van de zaak. Hij merkte wel op vinnige toon op: "zullende men verder aan de Alwetendhijd moeten overlaten, wie van bijde in waar- hijd den eed heeft gepraesteert". Op 13 maart 1775 legde Huijbert Jan in het openbaar voor burgemeesters en schepenen de eed af dat hij "nooit direct of indirect eenige vleeschelijke conversatie" met Martina Kolaris had onderhouden. De moeder had geen verweer tot haar beschikking en haar bleef niets over dan te berusten. Ze nam echter wel voor een deel wraak. Op 24 maart werd het kind gedoopt, ze gaf het de naam Huberta Johanna mee! Wapenbord van H.J. de Heere, aangeboden aan de stad Goes. Thans in collectie Museum voor Zuid- en Noord-Beveland. (foto Chr. Dekker, Goes) 114

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 116