gedreven of overgehaald te zijn maar is, naar het getuigenis van burgemeester Cristoffel, de
Zeven Getijden zeer genegen en heeft daarom verlof gegeven deze in zijn parochiekerk dage
lijks te zingen, door hemzelf (sic), zijn opvolgers of vice-cureyten. Hij heeft de notaris met een
handdruk plechtig beloofd nooit terug te komen op dit consent, noch iets te ondernemen dat
het gegeven woord krachteloos zou maken. Tenslotte verwachten de burgemeesters van de
notaris een "openbaer instrument oft meer in Duytsche oft Latijne in der bester vormen".
Na dit authentiek bericht uit 1443 over het Getijdengebed in Goes, vernemen we daarvan niets
meer tot het jaar 1471waarover in het volgend hoofdstuk.
Er is echter in deze periode van bijna 30 jaar een gedenkwaardige gebeurtenis, die naar mijn
oordeel in oorzaak en gevolgen samenhangt met de Zeven Getijden. Ik bedoel de samenkomst
van baljuw, burgemeesters en schepenen op 9 maart 1455, waarop besloten wordt aan het in
1423 voltooide en geconsacreerde westelijke deel der kerk met toren een geheel nieuw koor
op te trekken naar het voorbeeld van hetgeen toentertijd te zien was aan de St. Janskerk te
Gouda.
Het ambitieuze plan is in de volgende halve eeuw gerealiseerd met vanzelfsprekend de nodige
wijzigingen en aanpassingen, met zwaar-drukkende geldelijke offers voor stadsbestuur en poor
ters, met alle medewerking ook van de kant van de bisschop van Utrecht, ja zelfs van paus
Innocentius VIII.
Men mag daarbij niet over het hoofd zien, dat te midden van een chaotische bouwbedrijvig-
heid, het "opus Dei", de liturgische diensten, met veel improvisatie ononderbroken werd
voortgezet, inclusief de Zeven Getijden. De bewering, dat stedelijke trots en competitiezucht
de voornaamste drijfveren geweest zijn bij kerkbouw en Getijdenstichting verdient, in verband
met het voorgaande, het predicaat "voos". Recente archiefvondsten in België hebben boven
dien aangetoond, dat het Getijdengebed in Goes geen opflakkerend strovuurtje is geweest. Het
heeft stand gehouden tot de stoma der reformatie dit dagelijkse urengebed deed verstommen.
In het rekeningenboek der stad Goes over 1576 staat de volgende uitgavenpost: "Noch betaelt
de getidemeester om daer mede te betalen de sangers,van de getiden deeserkercken tesinghen,
volgende de reeckeninge particuliere, voer mijn heeren gedaen", en daarachter de betaalde som
van niet minder dan 38.
9