heeft op een moment uit de begintijd van onze opstand. (32) Hij behoorde waarschijnlijk tot de kompagnie van 300 man die, onder leiding van Sir Thomas Morgan, als eerste naar Vlissingen was overgestoken,en mogelijk met deze,januari 1574, naar Engeland terugkeerde: de opdracht van het manuskript is 1574 gedateerd. Die opdracht richt zich tot Lord Burghley; in welke relatie Walter Morgan tot deze leider van de Engelse buitenlandse politiek stond, is niet be kend; bekend is dat Lord Burghley vele informanten kon gebruiken. Het manuskript is onvol tooid gebleven, hoewel Morgan de bedoeling heeft gehad "yf god lende mee lyffe" de daden van de prins (die hij bewonderde) verder in woord en beeld te brengen; het kan zijn plan zijn geweest opnieuw naar de Nederlanden te gaan; mogelijk heeft hij dit gedaan, en is hij niet terug gekomen: wij kennen van hem geboorte-, noch sterfjaar, en behalve zijn manuskript slechts de enkele vermeldingen bij Roger Williams. Van deze weten wij dat Walter Morgan in het vrijwilligersleger de rang van kapitein heeft be zeten. Hij moet een ontwikkeld man zijn geweest, vertrouwd, blijkens zijn tekeningen, met boeken en kaarten. (33) De achttien momenten beginnen vóór zijn aankomst in de lage landen, nl. bij Den Briel. Aan het beleg van Goes ander moment moet hij echter deelgenomen hebben, al vertelt Roger Williams dat kapitein Morgan bij het gevecht tussen Engelsen en Spanjaarden in Zoutelande (34) aan het hoofd van zijn gewapende mannen werd "omvergeworpen" door een musket schot (35). Dit zal dan een incident zonder gevolgen zijn geweest. Sir Roger Williams zelf, tenslotte. Over hem zijn we beter ingelicht. Een door vriend en vijand gerespekteerd vakman. Dat vak was: vechten; hij beoefende het met bekwaamheid, overgave en bravoure. "Sommigen moeten schrijven, anderen spreken, weer andere uitvoeren" zegt hij ergens (36); zelf rekende hij zich kennelijk tot de laatste kategorie, al heeft hij het schrijven niet geheel versmaad. Sir Roger behoorde tot de driehonderd van Sir Thomas Morgan; vanaf het moment dat Sir Humphrey Gilbert ook deze kompagnie in zijn akties betrok, zien wij hem op pad naar Brugge, landen op Zuid-Beveland, vechten bij Zoutelande, opnieuw landen op Zuid-Beveland en meedoen aan wat hij zal noemen "our ignorant poor siege of Goes"; het jaar daarop maakt hij deel uit van het leger dat Haarlem tracht te ontzetten, dan vinden wij hem o.a. bij Middelburg, op de geuzenvloot, bij de kleine troep die Geertruidenberg verrast. Wij zullen hem niet bij zijn verschillende ondernemingen volgen, maar noemen enkele bijzon derheden uit een overvolle loopbaan. Belangrijk lijkt het Spaans intermezzo: gevangengenomen door de Spanjaarden, krijgt hij het aanbod in Spaanse dienst te treden, wat hij accepteert (37). Sir Roger zal loyaal geweest zijn aan zijn betaalheren, maar zijn sympathieën lagen elders: na vier jaar vinden wij hem, weldra als vertrouwd en gewaardeerd medewerker van Willem van Oranje, terug aan de Nederlandse kant. Hij is in Delft en in de hal van het Prinsenhof op 10 juli 1584 en ooggetuige van de moord op de prins (38). Na de komst van Leicester overgegaan in Engelse dienst, beleeft hij één van zijn diepste erger nissen: belast met de verdediging van Sluis (dan nog een haven), in 1587, moet hij kapituleren voor Parma, nadat de koningin op geen enkele van zijn dringende verzoeken om versterking heeft gereageerd (39). Het volgend jaar is het jaar van de Onoverwinnelijke Vloot en de dreigende invasie in Engeland, Sir Roger is daar dan terug met een belangrijke taak bij de kustverdediging. Na 1589 is zijn ter rein van aktie: Frankrijk; hij strijdt er aan de kant van Hendrik IV tegen de Ligue. Het is mis schien de tijd van zijn grootste glorie; veel van de successen lijken te danken aan zijn taktiek een overmachtige vijand onverhoeds aan te vallen met een kleine, vastberaden groep gepassio neerde vechters: "Glory to God and to the said Sir Williams" schrijft de gezant van Hendrik in Londen na zulk een geslaagde onderneming (40). 126

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 128