Misschien heeft men gemeend zich na de zondag beter op het eiland te kunnen oriënteren; de afloop van het zware gevecht in Zoutelande men kon vijandelijke soldaten ophangen aan de stroppen die zij meegekregen hadden ter exekutie van gevangen rebellen gaf moed tot een herhaalde poging. De onderneming was ditmaal goed voorbereid; men landde op twee plaatsen: de vijand kon zich niet veroorloven zijn bescheiden troepenmacht te splitsen, nl. bij Baarland en bij Biezelinge (een "mooi dorp" zegt Sir Roger, anders niet gewend te prijzen; hij was er blijkbaar aan land gezet). Te Biezelinge bleef men de gehele volgende dag, eerste tegen midder nacht zetten de troepen zich in beweging. Iets dergelijks zal voor Baarland gegolden hebben. (62) Tezamen beschikten Tseraerts en Sir Humphrey over ruim 3000 man, in hoofdzaak Engelsen, Fransen en Walen. (63) De eerste aanval (64) richtte zich op de kleine schans aan de oostzijde van de havenmond (65); daar ze moeilijk houdbaar zou zijn, besloot de bezetting na korte strijd de positie op te geven; de helft daarvan, afgesneden op de havendijk, bereikte de stad niet. Een felle uitval van Pacheco hield de geuzentroepen zo lang op afstand dat de zoutketen en de meeste huizen in het haven gebied buiten de wal in brand konden worden gestoken (66). Daarop begint de belegering met het maken (het doen maken, door gepreste plattelanders ongetwijfeld) van loopgraven en approches. (67) Ten westen van de haven wordt tegenover de Hoofdpoort (d.i. de St. Maarten poort) een batterij opgesteld (68). Daar na enige dagen het effekt van de beschieting niet groot bleek, verplaatste men het geschut om eerst de flankerende bolwerken onder vuur te nemen, tnaar ook dat leidt niet tot het gewenste resultaat, het kanon zwijgt, de stad blijkt op dit punt te sterk; als nieuw doel kiest men de poort naar de oosterschans, de Keetpoort (69), aan de andere kant van de haven. In het leger heerst dan al ontevredenheid Walter Morgan heeft de stemming voor ons vastgehouden (70) geruchten cirkuleren: men was eenvoudig gestopt met schieten omdat de voorraad kruit op was, de burgemeesters van Vlissingen hadden te wei nig geleverd uit schraapzucht en omdat ze geen begrip hadden van wat een kanon verbruikt, of was er verraad van Tseraerts in het spel? Gebrek aan inzicht bij de leiding van de artillerie, die had moeten weten dat de munitie niet toereikend was om een bres te slaan? De keuze van het nieuwe doel deed wel een bom barsten, nl. tussen Tseraerts en de Engelsen. Roger Williams vermeldt kort afgunst en hevige onenigheid tussen de bevelhebbers, Walter Morgan noemt de aanleiding: het bestormingsplan. De Engelsen waren er tegen. Sir Humphrey, die aan koorts leed en in Vlissingen een behandeling onderging, keerde haastig terug, maar kapituleerde "om de verdenking te vermijden, dat hij zich uit lafheid tegen deze onderneming had uitgesproken". (71) Op de tekening van Morgan ziet men dat de Keetpoort wordt beschermd door een voormuur, die door een flankmuur met de stadswal is verbonden; het bezwaar van de Engelsen is geweest dat die bescherming niet was neergehaald, de aanval veel levens zou kosten, het aantal ladders was bovendien te gering. Deze situatie vindt men niet bij andere schrijvers vermeld, zij zeggen alleen dat de borstwering nog overeind stond toen men de bestorming begon. (72) In het gemeente-archief van Goes bevindt zich een prent die een verdwenen schilderij reprodu ceert waarop een gebeurtenis uit het beleg stond afgebeeld. Welke gebeurtenis is misschien niet direkt duidelijk, welke het niet was valt met stelligheid aan te geven: niet het ontzet door Mondragon. (73) Er wordt hier nog volop belegerd; een troep soldaten met geuzenvlaggen (de Spaanse waaien boven de wal) trekt oostelijk van de haven naar een muur waartegen een ladder staat, de poort zal er achter schuil gaan. Een wat summiere, globale, een verbeelde aanduiding van een histo risch moment: de grote enige stormaanval op de stad. Onze onbekende wever-rijmer levert de datum: 3 1 augustus. 130

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 132