De eerste aantekening is van 8 november 1622 betreffende "verbant van mede in stove", waar
bij Matthijs Willeboortsen compareerde voor schepenen van Capelle Bieselinge en "heeft ver-
obligeert ende in handen gestelt van Joos Capelle alsulcken meede onbereet liggende inde
stove tot Bieselinge, omme de selve bijden voornoemden Joos Cappelle bereet te doen worden
ende gebruyckt te worden als zijn eygen ende proper goet". (15)
Op 17 december 1623 wordt een "part in de meestove" in eigendom overgedragen aan de
Goese koopman Assuerus Boudewijnssen. (16)
Uit deze overdrachtsakte kunnen we verschillende dingen opmaken. Ten eerste dat het wat het
aantal aandeelhouders in de stoof betreft, hetzelfde was als dat van oudsher bij vrijwel alle
stoven gebruikelijk was, namelijk dat de stoof behoorde aan 16 aandeelhouders. Het aandeel
dat wordt overgedragen wordt hier namelijk omschreven als zijnde "vijftien groote te ponde".
Dit betekent zoveel als 15/240 of 1/16. Wat de betekenis is van het getal 16 blijft voorlopig
nog duister. (17)
De plaats van de stoof wordt in deze akte omschreven als "oost aff de haven zuyt ende noort
aff den spuydam ende west aff de achterhaven". In latere overdrachtsakten wordt de zuide
lijke en noordelijke begrenzing meestal aangegeven als de "achterhavendijck". Deze plaats
aanduiding geeft naar onze mening aan, dat de stoof stond in het meest oostelijke deel van de
achterhaven, vlak tegen het marktveld.
Tevens werd, en dat is vanzelfsprekend, het "gelijcke gedeelte inde stampe van de voorszeijde
stove" overgedragen. Deze "stampe" of wel het bij de stoof behorende stamphuis stond "op
den rijckendijck tot Bieselinge binnen deze gemercken: oost aff de achterhaven zuyt aff den
dijck, west aff 's heeren strate ende noort aff Anthoni Bijl". Dit is een punt juist aan de andere
kant van de achterhaven op de westelijke havendijk. Hieruit blijkt,dat het stamphuis, zoals dat
ook inderdaad bij vrijwel alle oude stoven was, niet aan de stoof was vastgebouwd, maar op
enige afstand stond. De oorzaak hiervan was gelegen in het grote brandgevaar in het stamphuis.
Later is men er hoe langer hoe meer toe overgegaan het stamphuis in dezelfde gebouwencom
plex als de andere onderdelen van het stoofgebouw op te nemen. (18)
Het blijkt dat Assuerus Boudewijnssen ook vóór de aankoop in 1623 al in het bezit was van
één of meer aandelen in de stoof, want op 3 October 1626 draagt hij over aan Daniël Harden-
berg "twee schellingen ende thien groten te ponde" in de stoof. (19)
Rekenen we dit na dan blijkt er een fout in geslopen te zijn, want er staat 34/240! Met aan
zekerheid grenzende waarschijnlijkheid kunnen we stellen dat er bedoeld is 2 aandelen, maar
dan had er moeten staan: twee schellingen en zes groten te ponde.
Tot in 1665 wordt bij overdracht van aandelen in de stoof het stamphuis apart vermeld. (20)
In 1672 blijkt de situatie evenwel veranderd te zijn. Op 10 december van dat jaar worden bij
de overdracht van een aandeel "de meestove ende stampe" namelijk in één adem genoemd met
dezelfde situering als voorheen de meestoof. Tevens wordt dan overgedragen het aandeel in
"de vroone daer d'oude stampe op gestaen heeft gemerckt oost d'achterhaven zuyt den dijck
west den heerenwegt noort Com van Lut". (21)
De conclusie die we hieruit kunnen trekken is duidelijk: tussen 1665 en 1672 is een nieuw
stamphuis aan de stoof gebouwd en het oude, apart staande, stamphuis is afgebroken of mis
schien wel afgebrand.
In 1724 blijkt de meestoof verdwenen, hetzij afgebroken of afgebrand te zijn. Door Jan van
Exem wordt dan als deurwaarder van de Edelmogende Heeren Staten van Zeeland verkocht
aan Z. van der Bilt voor rekening van "de gemeene ambachtsheeren van Capelle en Bieselinge,
de grond daer voor desen de meestove op heeft gestaan, gelegen in de binnen gedijkte haven
van Bieselinge, tot verhaal van de CC. penn. waarmede dit stoofhoff tot den jare 1722 incluis
is aangeslagen geweest". (22)
42