De ongevallenwet was jarenlang onderwerp van veel ontevredenheid in Nederland. Even heel in het kort: in 1890 adviseerde een staatskomnrissie de regering over de sociale wetgeving die in de toekomst zou moeten worden uitgevoerd. Hierbij was ook sprake van een ongevallenwet. In 1901 werd een dergelijke wet van kracht, waarin echter bepalingen voor bedrijven van land bouw en visserij ontbraken, zodat van die zijde veel kritiek kwam. Slechts voor zover in die be drijven sprake was van "krachtwerktuigen" kon men op de ongevallenwet-1901 een beroep doen. Uitvloeisel van een goede ongevallenwet voor de landbouw zou zijn een wettelijke ver zekering tegen landbouwongevallen, die evenwel ook op zich liet wachten. Een groot aantal maatschappijen van landbouw verenigde zich daarom voor dit doel in de Centrale Landbouw- Onderlinge van 1909. In de land- en tuinbouwongevallenwet van 1922 werden de door de Cen trale Landbouw-Onderlinge toegepaste bepalingen overgenomen (107). In november 1901 werd door Onderling Belang, samen met de werkliedenvereniging van Kruiningen, een brief ge stuurd naar koningin Wilhelmina, waarin geklaagd werd over de strekking van de ongevallenwet. Desalniettemin werd beleefd verzocht om de wet zo spoedig mogelijk in werking te laten treden, bij gebrek aan een betere regeling (108). Enkele jaren later hield burgemeester Elenbaas over dit onderwerp een lezing in Krabbendijke. Hij wist zijn gehoor te motiveren en na afloop stelden de aanwezigen een verzoekschrift op, waarin ze de minister vroegen om de wet ten gunste van landarbeiders te veranderen (109). Middels een rekest aan de minister van binnenlandse zaken vroeg het centraal bestuur van het ANWV in 1904 om de ongevallenwet aan te passen aan de land-, tuin- en bosbouw en vee houderij. Gevraagd werd om een verplichte verzekering tegen ongevallen in deze bedrijfstak ken. Aan dit rekest werd landelijke bekendheid gegeven, waarop een 20tal leden van Onderling Belang aan het eigen bestuur vroegen om een vergadering over dit onderwerp. Van het een kwam het ander, en besloten werd om een komité op te richten dat "eene groote adresbewe ging" op touw zou zetten, en tevens "het houden van eene meeting", een bekend politiek medium in die tijd. In dit komité, voorgezeten door Welleman, zaten ook mensen van werk liedenverenigingen uit andere plaatsen (110). Op 15 oktober vond de openluchtmeeting plaats in Kapelle op een weiland van boer Vervaart. Als sprekers traden op Welleman, H. Snijders (voorzitter van de VDB), en Van de Voorde (hoofdbestuur ANWV). De geschiedenis van de ongevallenwet kwam ter sprake, en de ontwikkeling van de arbeidersbeweging werd uit de doeken gedaan, waarna tot mobilisatie van het zelfbewustzijn van de arbeiders werd opge roepen. Uit de meeting konden de volgende konklusies getrokken worden: het streven naar een bevredigende landbouwongevallenwet diende boven de partijpolitiek te staan; bij de chris telijke vakverenigingen was geen interesse te wekken voor dergelijke meetings; ook bij de Zeeuwse arbeiders was er weinig animo hiervoor, in vergelijking met bijvoorbeeld werklieden uit Holland: hoewel er veel belangstellenden waren in Kapelle zag men toch opvallend weinig arbeiders, voor wie men zich in de eerste plaats had ingespannen (111). In december 1905 was in de 2de kamer een wetsontwerp over het arbeidskontrakt aan de orde. Ook hier hadden de landarbeiders veel belang bij. Van de kant van de SDAP was een ver zoek bij het bestuur van Onderling Belang binnengekomen om zich aan te sluiten bij een agita- tie-komité, dat zich met het voorstel niet kon verzoenen. Het bestuur oordeelde dat teveel leden van de werkliedenvereniging nog niets van dit wetsontwerp wisten, en dat men eerst burgemeester Elenbaas maar eens zou uitnodigen voor een toelichting (112). In de Goesche Courant werd voor het overige niets over deze zaak geschreven. In samenwerking met de vereniging van werklieden van Wolphaartsdijk grondvestten enkele vertegenwoordigers van Onderling Belang een overlegorgaan voor de Bevelandse arbeiders- 66

Tijdschriftenbank Zeeland

Historisch Jaarboek Zuid- en Noord-Beveland | 1981 | | pagina 68